Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 16-10-2019

Navordering

betekenis & definitie

(Ned. recht). Uit materieele bepalingen der belastingwetten vloeit de belastingschuld voort; de aanslagregelende ambtenaar moet die schuld in den vorm van een aanslag of op wettelijk voorgeschreven wijze vaststellen.

Daar de belastingschuld niet door de ambtelijke handeling ontstaat, blijft het publiekrechtelijke lichaam, te wiens behoeve de schuld is ontstaan, recht behouden op hetgeen door welke oorzaak ook te weinig is betaald. De wet kan echter de bevoegdheid van den fiscus om het te weinig gehevene te vorderen beperken door voorschriften omtrent verjaring of verval van termijn.

Indien zulke beperkingen niet bestaan, kan de fiscus door n. het hem toekomende eischen. Vele wetten maken deze n. afhankelijk van bepaalde termijnen en gebeurtenissen, andere laten haar onbeperkt toe.

Bij de inkomsten- en vermogensbelasting c.a. is zij slechts gedurende 3 jaren na het begin van het belastingjaar mogelijk, bij de dividend- en tantièmebelasting zoolang geen 5 jaren na het eindigen van het boekjaar zijn verstreken; bij al deze heffingen is zij uitgesloten tot herstel van ambtelijk verzuim. De personeele belasting kent n. naar de grondslagen huurwaarde en mobilair alleen, als de aanslag ten gevolge van een onjuiste aangifte te laag is bepaald; bij de overige 5 grondslagen ook zonder aangifte, tenzij die aanslag door ambtelijk verzuim te laag is.

Voor de overige wetten gelden speciale voorschriften. Russel In België wordt het recht tot n. van de te weinig gekweten belastingen evenals in Ned. beperkt door zekere termijnen van verjaring.

Deze veranderen volgens den aard der belasting. Voor de inkomstenbelastingen wordt voorzien, dat in geval van gebrek aan aangifte, onvolledige of onjuiste aangifte de n. van de ontdoken rechten kan geschieden gedurende drie jaren, te rekenen van 1 Jan. van het dienstjaar (art. 74 samengeordende belastingwetten).

Voor de registratie-, zegel-, griffie- en hypotheekrechten is de verjaring der n. vastgesteld op twee jaren, aanvang nemend op den dag der aanbieding ter formaliteit, van de akte of van het stuk, die de eischbaarheid van het recht te kennen geven (wet 17 Aug. 1873 art. 4 en 5; wet 25 Maart 1891 art. 60).

Voor de met het zegel gelijkgestelde taksen is de verjaring der n. vastgesteld op tien jaren, te rekenen van den dag, waarop de eischbaarheid van het recht is ontstaan (Wetboek der met het zegel gelijkgestelde taksen, art. 49).

Voor de successierechten bestaan er verschillende termijnen van verjaring der navordering, o.m. naargelang een aangifte werd gedaan (2 jaar), deze niet werd ingediend (10 jaar) of onjuiste feiten te kennen geeft (5 jaar). Volgens besluitwet 31 Maart 1936, art. Rondou

< >