Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 15-08-2019

Java

betekenis & definitie

Eiland in Ned.-Indië, het kleinste van de Groote Soenda-eilanden, het belangrijkste en dichtstbevolkte deel van de Ned. koloniën in Oost-Indië.

I. Aardrijkskunde.
A) Ligging.
J. ligt tusschen 5° 52' Z. en 8° 46' Z. en tusschen 105° 12' O. en 114° 35' O. De grootste lengte in luchtlijn gemeten (Anjer-Banjoewangi) is 980 km, de breedte varieert van 60 tot 200 km. J. is dus een langgerekt, betrekkelijk smal eiland. De opp. bedraagt, Madoera meegerekend, ong. 131 973 km2, d.i. ong. 1/16 van den geheelen Ned.-Ind. archipel of ca. 4 maal Nederland. Ten N. grenst J. aan de Java-Zee met Borneo meer in het Noorden, ten O. aan Straat Bali met Bali als overwal, ten Z. aan den Indischen Oceaan en ten W. aan Straat Soenda met Sumatra aan de overzijde.

Brokx.

B) Geologie.

Grondlegger van de kennis der geologie van Java was F. Junghuhn, die in 1854 zijn standaardwerk, „Java, deszelfs gedaante, bekleeding en inwendige structuur”, publiceerde. In 1896 volgden een geologische kaart en beschrijving door Verbeek en Fennema. In 1928 werd begonnen met een meer gedetailleerde geol. karteering. Enkele kaartbladen in schaal 1 : 100 000 verschenen reeds.

De bodem van J. bestaat voor 0,2% uit prae-Tertiaire, voor 0,5% uit oud-Tertiaire of Eogene lagen, terwijl de rest door het jong-Tertiair of Neogeen en Quartair wordt ingenomen. Prae-Tertiair zijn: een voorkomen van kristallijne schisten en gabbro’s aan de Wijnkoopsbaai, een voorkomen van eendere gesteenten met Orbitolinen (foraminiferen, typisch voor de Krijtformatie) houdende kalksteenen, verder een gebiedje in het Djiwo-gebergte tusschen Solo en Djogja, en de Karimondjawa-eilanden in de Java-zee. In deze gebieden werden de sedimenten door een prae-Tertiaire gebergtevorming geplooid. Het Eogeen komt vooral aan de oppervlakte tusschen Bandoeng en Zuid-Bantam. Het Neogeen bestaat uit een dik pakket van fossielrijke kleien, zanden en mergels, die in Java een dikte van 5000 m bereikt. Haar gesteenten bestaan ten deele uit vulkanisch materiaal. De aard dezer gesteenten wijst op een afzetting in een vrij ondiepe zee. Het feit, dat de sedimenten toch een groote dikte bereiken, moet men verklaren door een voortdurende daling van den zeebodem tijdens de sedimentatie. Op het eind van het Neogeen werd het Tertiair door een Noordwaarts gerichten gebergtedruk geplooid. Een dergelijk dik, regelmatig geplooid laag-complex is steeds gunstig voor het optreden van petroleum, die zich concentreert in de toppen der anti-clinalen. De Tertiaire sedimenten van J. zijn dan ook min of meer oliehoudend. Ontgonnen wordt de petroleum slechts in O. Java bij Tjepoe.

Het Neogeen wordt in het laagland aan de N. kust en in de breede dalen der Solo en Brantas door Quartaire kleien en zanden, en in de as van het eiland door Quartaire vulkanen aan het oog onttrokken. Aan de vulkanen dankt J. zijn vruchtbaarheid. De andesietische en basaltische producten leveren door de verweering een uitstekend voor plantengroei geschikten verweeringsbodem. De periodiek optredende vulkanische asch-regens dragen zorg voor een voortdurenden toevoer van versche stoffen. De Vulkanologische Dienst tracht door bewaking en bestudeering der vulkanen het vulkanisch gevaar te verkleinen.

Zeer bekend zijn de Trinil-lagen geworden, waarin Dubois de Pithecantropus erectus vond (➝ Homo). Dubois rekende deze lagen tot het Tertiair. Uit latere onderzoekingen is gebleken, dat deze lagen een rijke Diluviale zoogdierfauna bevatten (Kendeng-fauna) en dus tot het Diluvium te rekenen zijn. In nog jongere lagen werden de laatste jaren schedels van een Neanderthalmensch gevonden (Homo neanderthalensis soloensis).

Mijnbouw. Van belang is vooral petroleum met in 1933 een productie van 483 321 ton olie en 75 471 ton gas. De productie in 1933 bedroeg van: zwavel in de Kawah Poetih (Priangan) 10 535 ton, phosphaat in Cheribon 7946 ton, jodium in Oost-Java 44 922 ton, mangaan in Midden-Java en Priangan 19 463 ton. Winbare goudertsen werden aangetoond door den Geologischen Dienst in Zuid-Bantam.

Lit.: L. Rutten, Voordrachten over de geologie van Ned. Indië (1927); R. D. M. Verbeek en R. Fennema, Geol. beschrijving van Java en Madoera (2 dln. met atlas, 1896); C. W. A. P. ’t Hoen, Toelichting bij Blad XV (Midden-Java) v. d. Geol. Overzichtskaart v. d. Ind. Archipel (Jaarb. v. h. Mijnwezen in Ned. Indië. Verhandelingen 1929); Brouwer, The geology of the Netherlands East Indies (New York 1925); R. D. M. Verbeek, Geol.. Bibliographie v. Ned. Indië (uitg. d. Geol. Mijnbouwk. Gen. v. Ned. Koloniën, I 1912, II 1924, III afl. 1 en 2 resp. 1924, 1925).

Oosterbaan.

C) Klimaat.
J. heeft een tropisch klimaat. Westmoesson (regentijd) gedurende December, Januari en Februari; Oostmoesson (droge tijd) in Juni, Juli en Augustus; kentering (overgangstijd) gedurende de overige maanden. De moessons zijn in het O. scherper afgeteekend dan in het W. De temperatuur is uiteenloopend voor de moessons; zij neemt af naarmate de hoogte toeneemt. Vlakte-temperatuur max. in de kentering 35,6 C, min. in den Oostmoesson 16,6 C. Regenval gedurende Westmoesson overal overvloedig, doch plaatselijk in hoeveelheid uiteenloopend. In de vlakte valt in die maanden meest 300-400 mm per maand, in het heuvelland meer, hooger in het gebergte weer minder. De totale hoeveelheid regen per jaar in de vlakte bedraagt ca. 2500 mm; aanzienlijk meer regen valt eenige honderden meters boven zee (Tombo 6692 mm, Kranggan 5989 mm).
D) Flora en fauna

➝ Nederlandsch-Indië.

E) Bevolking.
J. en Madoera vormen een administratieve eenheid. Dit is oorzaak, dat voor tal van gegevens Madoera bij J. geteld wordt. J. (met Madoera) had eind 1930 in totaal 41 718 364 inw. op een opp. van 131 973,51 km2, waarmede J. een der dichtstbevolkte agrarische landen der wereld is. Deze bevolking bestond eind 1930 uit 40 891 093 Inheemschen (d.i. 98,01% van de totale bevolking), 192 571 Eur. (0,46%), 582 431 Chin. (1,40%) en 52 269 andere Vreemde Oosterlingen (0,13%).

De Inheemsche bevolking is voor 65,64% Javaansch, 20,70% Soendaneesch en 10,49% Madoereesch; 3,17% is van een anderen inh. landaard. De Soendaneezen wonen in West-Java, t.w. in de Preanger Regentschappen en in een deel der gewesten Bantam, Batavia, Buitenzorg en Cheribon. Madoereezen bewonen Madoera en een deel van de gewesten Pasoeroehan en Besoeki met een klein aantal in het gewest Soerabaja. De Javanen wonen overal elders.

De Javaan is in het algemeen beleefd en onderdanig; hij is hoffelijk doch gesloten van aard. De kleedij der mannen zoowel als die der vrouwen getuigt van smaak; zij is vooral in Midden-Java stemmig. De Soendanees is meer luidruchtig, heeft in manieren niet de distinctie van den Javaan, kleedt zich meer opzichtig. De Madoerees is heftig en driftig. Hij heeft een open en vrijmoedig karakter; zijn beschavingsvormen zijn minder ontwikkeld; zijn kleedij is minder smaakvol en veelal weinig verzorgd. Als regel dragen nog altijd alle Inh. Jav. bewoners, zoowel mannen als vrouwen, als ze goed gekleed willen zijn, kain of sarong (open resp. gesloten lendedoek), liefst gebatikt, doch meestal fabrieksproduct van batikpatronen, en een baadje of jasje van verschillende snit. Onder de mannen is de neiging groeiend om zich op Eur. wijze te kleeden.

De Europeesche bevolking bestaat voor 89,83% uit Nederlanders, 2,28% Duitschers, 2,07% Japanners (deze zijn in N.I. met Europeanen gelijkgesteld) en 0,76% Engelschen. Van alle Europeanen op Java is meer dan ¾ deel in N.I. geboren; van deze in N.-I. geboren Europeanen had meer dan ¾ een vader, die ook in N.-I. geboren is; aldus heeft een belangrijk deel van de Eur. bevolkingsgroep op J. weinig directe familiebanden in Nederland.

De Chineezen vormen de grootste niet-inheemsche bevolkingsgroep op J. Toch is hun aantal slechts 1,4 op de 100 zielen. Zij zijn afkomstig uit Zuid-China. Ong. 75% verblijft van geslacht op geslacht in N.-I.; deze zijn in China vreemdelingen.

Andere Vreemde Oosterlingen zijn in hoofdzaak Arabieren (41 730) en Voor-Indiërs (5636). De Arabieren zijn meest blijvers, de Voor-Indiërs gaan veelal naar hun stamland terug.

Zie verder ook ➝ Nederlandsch-Indië. Brokx.

F) Javaansche behuizing.

De Javaansche woningen worden naar vaste, traditioneele regels gebouwd, en hebben van kraton-verblijf tot kampong-woning vele trekken gemeen. Het voornaamste van het huis is de dalem (woonkamer der familie); deze wordt nooit weggelaten, zelfs niet bij de koelies. Ook het praalbed is er altijd. Daarna volgt in belangrijkheid de pendopo (ontvang- en feestruimte), dan de put en de badkamers. De karakteristieke indeeling is het best bewaard gebleven bij de adellijke huizen op Midden-Java. De uitgebreidheid der Javaansche feesten bepaalt de afmetingen van het adellijke huis; hiermee hangen nl. direct samen de grootte der pendopo, waar de feestmaaltijden, wajang-spelen en gamelan-muziek gegeven worden, en ook de grootte der keuken en dienstgebouwen.

De woning ligt op een ruim, langwerpig erf, dat geheel omgeven is door een witgekalkten ringmuur of een palissadeering van besneden houten palm. Een dwarsmuur scheidt vóór- en achtererf, en loopt ook dwars door de woning. Deze muur is de grens der intimiteit. Er vóór liggen alleen de pendopo, en rondom tegen den muur stallen en poortgebouw. Er achter liggen in het midden de dalem, links de vrouwenvertrekken, rechts de mannenvertrekken, en tegen den achtermuur de dienstgebouwen. De ruime voor- en achtererven zijn nooit met gras begroeid, maar met zand bestrooid en beschaduwd door sawo-boomen. De daken zijn in djoglo-vorm (pyramide-vormig) en rusten boven de pendopo op houten zuilen, daar deze geheel open is, en bij de andere gebouwen op witgekalkte steenen muren.

Hendricks.

G) Bestuur.
J. is geheel rechtstreeks bestuurd gebied met uitzondering van het soenanaat Soerakarta, het sultanaat Jogjakarta, en de zelfbesturende rijken Mangkoenegaran en Pakoe Alaman. Deze vier zelfbesturen, in het midden van J. gelegen, vormen te zamen de Vorstenlanden. Administratief is J. verdeeld in drie provincies, West-, Midden- en Oost-Java, tot welke laatste ook Madoera behoort; de vier zelfbesturen vormen twee gouvernementen, Soerakarta en Jogjakarta.

De bestuurlijke verdeeling bestaat uit:

Provincie of gouvernement Afdeelingen (residenties) Regentschappen Districten Onderdistricten Desa’s West-Java 5 18 109 361 3.477 Midden-Java 5 25 116 380 6.778 Oost-Java 7 31 150 645 8.180 Jogjakarta 1 6 14 61 830 Soerakarta 2 6 32 126 2.006 Totaal 20 86 421 1.473 21.271 Aan het hoofd van een prov. of gouv. staat een gouverneur, aan het hoofd van een afd. een resident, in hun arbeid bijgestaan door assistent-residenten, controleurs, aspirant-controleurs en ambtenaren voor den administratieven dienst. Al deze functionarissen zijn Eur. bestuursambtenaren. Regenten, districtshoofden (wedana’s), onderdistrictshoofden (assistent-wedana’s) zijn Inheemsche bestuursambtenaren. Desahoofden (bekels, loerahs, petinggi’s) zijn volkshoofden, zij worden gekozen.

Autonome bestuurslichamen zijn de provincies, de regentschappen en de gemeenten. Zij worden bestuurd door raden met als voorzitter resp. gouverneur, regent en burgemeester. Gemeenteraden zijn er in totaal 19 op Java.

H) Middelen van bestaan.

Landbouw.

J. is landbouwland bij uitnemendheid. Ong. ¾ der Inh. bevolking leeft van den landbouw. Van de Europeanen werkt ca. 20% in den landbouw, d.i. op ondernemingen van suiker, koffie, tabak, thee, rubber en kina. De Chineezen zijn slechts voor 9% landbouwers. Verkeer en handel zijn voor een zeer belangrijk deel van landbouw afhankelijk, waardoor een groot deel der bevolking indirect van den landbouw bestaat.

Inlandsche landbouw. Aanplant en opbrengst in 1933:

Gewas Geoogst in ha Opbrengst in quintalen (= 100 kg)

Rijst op sawahs (natte velden) 3.324.000 70.074.000 padi Rijst op droge velden 454.342 6.253.000 padi Maïs van natte en droge velden 2.204.471 21.268.000 gepeld Cassave 700.688 68.313.000 wortels Bataten 159.846 11.420.000 knollen Aardappelen 17.455 793.000 Andere knolgewassen 102.385 — Aardnoten 218.054 1.608.000 gepeld Kedele 280.494 1.815.000 droge zaden Andere peulvruchten 226.557 — Inl. tabak 128.758 — Inl. suikerriet 10.827 — Uien 16.767 — Lombok 78.492 — Groenten 10.336 — Overige inl. landbouwgewassen 377.134 — Cultuurondernemingen. De suikercultuur was vele jaren de belangrijkste ondernemingscultuur van J. Sedert enkele jaren verloor deze cultuur haar afzetgebied voor een belangrijk deel, meest doordat men in de ontvanggebieden tot eigen cultuur overging, beschermd door hooge invoerrechten.

In de laatste normale jaren was de aanplant gemiddeld 202 260 ha; in 1934-’35 bedroeg die aanplant slechts 27 807 ha, d.i. 14% van het normale oppervlak. De oogst, die in de laatste jaren rond 150 quintalen per ha bedroeg, liep op door uitschakeling van de minder goede gronden. In 1925 waren op J. 179 suikerfabrieken, in 1933 waren er nog 116, waarvan 97 in werking, sedert is dit aantal nog verminderd. Voor het overgroote deel is in de suikercultuur Ned. kapitaal geïnvesteerd, een kleiner deel bestaat uit Chin. kapitaal.

Aanplant en productie van diverse cultuurondernemingen op Java in 1933:

Soort Aantal ondernemingen Aanplant (in ha) Productie in 1000 kg Totaal In productie Hevea 580 228.766 182.431 74.656 Koffie 318 96.818 86.128 47.049 Thee 293 103.984 98.900 61.441 Tabak 37 26.980 26.980 25.488 Kina 108 15.996 14.211 5.965 Cocosnoten 131 6.533 5.131 5.027 Van de gouvernementsculturen zijn te noemen de rubber-, kina- en djaticultuur. Djati komt voor in hoofdzaak in de residentie Rembang en besloeg eind 1933 794 000 ha.

Veeteelt en visscherij. Wat de buffel (karbouw) is op West-Java, is het rund in Oost-Java, nl. op de eerste plaats trekvee, dan slachtvee en ten slotte melkvee. Buffel en rund komen op geheel J. voor, in het W. is de buffel, in het O. het rund het talrijkst; in Midden-Java zijn buffel en rund ongeveer evenveel voorkomend. Het inheemsche rund is sterk gekruist met Ongolo en Ned. (Australisch) vee. Het paard, klein van stuk, heeft op J. geen beteekenis voor den landbouw, dient uitsluitend als trekdier voor personen- en vrachtvervoer, als rij- en lastdier. Het aantal paarden neemt af door toename van het autoverkeer.

Visscherij en vischteelt komen, wat zout- en brakwatervisch betreft, vooral voor aan de Noordkust, zijn daar ook van belang. De visch wordt gezouten of gedroogd in onwelriekenden staat naar het binnenland vervoerd. Zoetwatervisch wordt vooral in de Preanger Regentschappen geteeld.

Delfstoffen worden op J. weinig gevonden. Ruwolie wordt geboord in Midden- en Oost-Java met Madoera. De opbrengst was in 1933 resp. 232 300 en 250 949 ton.

Nijverheid is op J. van betrekkelijk weinig beteekenis, meer in het bijzonder voor de Inh. en Eur. volksdeelen; voor de Chin. is de nijverheid van iets meer belang. Bekend is het vervaardigen van batiks door Inh. vrouwen soms met Chineezen als werkgevers; mede is te noemen het bewerken van hout en bamboe als Inh. nijverheid. De industrie onder leiding van Europeanen is nog steeds weinig ontwikkeld, wanneer men althans de verwerking van landbouwproducten (suiker, thee, tapioca, enz.) onder landbouw groepeert. In de laatste jaren is het industrialisatie-streven sterk. Te noemen zijn machinefabrieken en constructiewerkplaatsen, steen- en pannenbakkerijen, aardewerkfabrieken, weefnijverheid, vlechtnijverheid (bamboe en pandanhoeden), brouwerijen, spiritus-, verf- en zeepfabrieken, sigaren- en sigarettenfabrieken, leerlooierijen, fabricatie van rubberartikelen en graphische bedrijven. De Chinees is op J. de ambachtsman bij uitnemendheid; de meubelindustrie is grootendeels in zijn handen.

Handel is op J. altijd van zeer groot belang geweest. De groothandel is in handen van Europeanen, Chineezen en in toenemende mate van Japanners. De tusschenhandel, eertijds geheel Chineesch, wordt mede hoe langer hoe meer Japansch. De kleinhandel wordt gedreven door Chineezen en Inheemschen.

Waarde van in- en uitvoer (in 1000 gld.)

Jaar Invoer Uitvoer Excedent Waarde % van totaal N.I. Waarde % van totaal N.I.

1° Voor particuliere rekening
a) Goederen
1933 216.550 67,3 193.510 41,2 23.040
1932 252.222 64,5 253.311 46,6 + 1.089
1931 393.562 68,8 351.267 46,9 42.295
1930 541.921 63,3 566.619 48,9 + 24.698
1925 530.973 64,9 837.174 46,9 + 306.201
1920 812.306 72,8 1.501.778 67,5 + 689.472
1913 300.133 68,7 317.119 51,6 + 16.986
b) Ongemunt goud en zilver
1933 245 83,6 1.809 41,5 + 1.564
1932 229 2,5 7.184 89,4 + 6.955
1931 920 36,3 12.994 91,9 + 12.074
1930 1.095 81,0 5.318 76,3 + 4.223
1925 1.375 23,9 8.254 99,5 + 6.879
1920 7.547 77,9 2.816 44,7 4.731
1913 1.040 85,3 222 3,6 818
c) Speciën
1933 139 56,0 6 100,0 133
1932 267 67,9 8 14,8 259
1931 644 79,9 10.677 99,8 + 10.033
1930 2.445 85,3 330 98,2 2.115
1925 14.723 85,0 1.057 96,4 13.666
1920 64.325 98,7 4.422 99,9 59.903
1913 20.027 83,5 5.554 89,4 +14.473