Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 14-11-2019

Jacobus Pieter Thijsse

betekenis & definitie

Ned. plant- en dierkundige. * 25 Juli 1865 te Maastricht. In 1892 hoofd eener school te Amsterdam, 1902-’22 leeraar aan de gemeentelijke kweekschool voor onderwijzers te Amsterdam, 1922-’30 aan het Kennemer lyceum te Bloemendaal.

T. heeft door zijn werk en geschriften veel bijgedragen tot verspreiding van de kennis der natuur en de liefde voor planten en dieren. In 1896 richtte hij met E. Heimans en J. Jaspers Jr. het tijdschrift De levende Natuur op, in 1905 werd hij secretaris en de bezielende kracht van de Vereeniging tot behoud van natuurmonumenten. In 1923 doctor honoris causa van de universiteit van Amsterdam in de wisen natuurkunde. Bij gelegenheid van zijn 60en verjaardag werd hem „Thijsse’s Hof” in Bloemendaal aangeboden, waar een groot deel der in Ned. in het wild groeiende planten zijn bijeengebracht. Zijn devies is: „Onbekommerd”, een zingende vogel op kale takken in een Maartsche bui.

Voorn. werken. Met E. Heimans: Van Vlinders en bloemen (1894), In sloot en plas (1895), Door het rietland (1897), In de duinen (1898), Hei en dennen (1899), In het bosch (1902) en Geïllustreerde flora van Nederland (91935). Verder: Het vogeljaar (41939); Het intieme leven der vogels (1915); Het vogelboekje (21925); De omgang met planten (1909); verschillende Verkadealbums (1908-’38). Bernink.

< >