Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 08-01-2020

Jacob Westerbaen

betekenis & definitie

Ned. letterkundige. * 7 Sept. 1599 te Den Haag, † 31 Maart 1670 op zijn buitengoed Ockenburg tusschen Loosduinen en Monster. Hij promoveerde in de medicijnen te Caen en stond in verkeer met vooraanstaande families als Huygens, de Groot e.a.

Na den dood zijner vrouw legde hij Ockenburg aan, dat hij in een gedicht bezong. Hij is een slaafsch navolger van zijn tijdgenooten Constantijn Huygens en Jacob Cats.

In de jaren 1645-’55 viel hij Vondel aan, hoofdzakelijk om diens overgang tot de Kath. Kerk.

W. verzamelde zijn gedichten in 1667, nadat hij twee jaar vroeger een psalmvertaling voltooid had.Werken: o.m. Minnedichten [1624; waarin de vertaling der (19) Basia van Janus Secundus]; Gedichten (1657); Davids Psalmen in Nederduitsche Rijmen (1655); Vertalingen van Erasmus’ Lof der Zotheid (1672), Seneca’s Troades (1672), Terentius’ Eunuchus (1661), enz. Arctoa Tempe, Ockenburg (1654). Verder Ned., Fr. en Lat. tijd- en strijdverzen of geschriften.

Uitg.: in 3 dln. (1672). Lit.: Kalff, Gesch. der Ned. Letterk. (IV, 429); Te Winkel, Ontwikkelingsgang (2III, passim); Wijnman, in: Nw. Ned. Biogr. Wbk. (X); J. A.

Worp, in: Tschr. voor Ned. Taal- en Letterk. (VI); J. Koopmans, in: Groot Nederland (Juli 1917); Van Vloten, Bloeml. uit de Dichters der zeventiende Eeuw (1869). Vermeeren.

< >