(oratio indirecta of oratio obliqua) staat tegenover de ➝ directe rede (oratio recta). Men spreekt van i.r., wanneer iemands woorden of gedachten op indirecte wijze worden weergegeven.
Dit kan gebeuren in den vorm van een hoofdzin, bijv.: „hij zei, ik kan het niet”, meestal echter in een bijzin: „hij zei, dat hij het niet kon”, met verandering van persoon en tijd. De vsch. talen hebben voor vorm, tijd en wijs van deze bijzinnen haar eigen regels (in Lat. bijv. vaak de accusativus cum infinitivo).Ook de indirecte vraag behoort hierbij: „hij vroeg, of ik het kon” (naast de directe vraag: „kun je het”). Interessant zijn vooral ook de overgangsvormen tusschen de beide zuivere tegenstellingen, die in den laatsten tijd meer dan vroeger de aandacht getrokken hebben, bijv. naast de beide boven-geciteerde vormen: „hij zei: hij kon het niet” (met behoud der hoofdzinconstructie, maar met verandering van persoon en tijd), enz. enz. E. ten Brink.