Hahn-Hahn - Ida, gravin van, Duitsch schrijfster en bekeerlinge, *22 Juni 1805 te Tressow, ✝12 Jan. 1880 te Mainz; reisde door geheel Europa en ook in het Oosten. Haar romans en gedichten ijverden aanvankelijk voor vrouwenemancipatie.
Na haar bekeering tot het Katholicisme (1850), onder invloed van bisschop Ketteler, werd zij een vurige verdedigster van de Kerk. Pintelon. Voorn. werken: vóór haar bekeering: Aus der Gesellschaft (1845); Gräfin Faustine (1841); Sybille (autobiographisch; 1846); Reisebriefe (1841). Na haar bekeering: Von Babylon nach Jerusalem (haar bekeeringsverhaal; 1851); Maria Regina (1858); Doralice (1861); Zwei Schwestern (1863). — Uitg.: Gesamtausgabe (romans uit den Prot. tijd; 21 dln. 1851); Gesammelte Werke (uit haar Kath. tijd; door O. v.
Schaching; 45 dln. 1903 vlg.). — L i t.: P. Haffner, Gräfin I.
H. H., eine psych.
Studie (1880); R.M. Meyer, I.
Gr. H.
H., in de Alg.
Deutsche Biogr. (dl. 49 1904) ; J.
De Cock, I. v. H.
H. (Leuven 1903); Guntli (1931).