Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 22-07-2019

Hagiographie

betekenis & definitie

Hagiographie - (→Gr. hagios = heilig, graphein = schrijven), levensbeschrijving der heiligen; wetenschap, die zich toelegt op het bestudeeren, beschrijven en benutten van de levens der heiligen (Kath.) of van in geur van heiligheid gestorven personen. De h. bestudeert ook hun eeredienst en hun invloed.

Sommige hagiographen maken een onderscheid tusschen practische en critische h. (zoo H. Delehaye met eenig voorbehoud in The Cath.

Encycl., VII, 106; Baudet in Dict. des Connaissances religieuses). Een meer verspreide indeeling is de chronologische.

Zij volgt de h. in haar ontwikkelingsgang en deelt dezen in vier perioden, nl.: de Oudheid, de M.E., de nieuwere en de hedendaagsche.In de Oudheid. Reeds vroeg bewaarden de vsch. kerken het aandenken hunner martelaren in lijsten en kalenders. Deze vormden de kern der zich later in West en Oost snel vermenigvuldigende Martyrologia, Menaeën, Menologia, Synaxaria. Daarnaast ontwikkelen zich al vroeg biographische monographieën, de Passiones of verhalen van den marteldood van den heilige, de Acta Martyrum, waarin ook andere levensbijzonderheden opgenomen worden. Eusebius van Caesarea, als de oudste ons bekende opsteller van Acta Martyrum, kan als de vader van de h. beschouwd worden. Met de verruiming van het begrip heilig verschijnen, naast de levensbeschrijvingen der martelaren, ook biographieën van belijders en asceten.

Terzelfder tijd krijgen die beschrijvingen ook een litterair karakter. Zoo bijv. de Vita Antonii van Athanasius, de Vita Augustini van Possidius. Voor zoover die Vitae het werk zijn van tijdgenooten, zijn zij betrouwbaar, al komt de stichtende tendenz de objectiviteit wel eens in den weg te staan.

In de middeleeuwen. Hier komt het legendarische en het fabelachtige op het voorplan. Men copieert erkende modellen en werkt volgens bepaalde thema’s. De werken van Gregorius van Tours (In gloria Martyrum, In gloria Confessorum) en de Dialogi de vita Patrum Italicorum van Gregorius den Grooten, alsmede de Collationes van Cassianus en de Vita Martini van Sulpicius Severus dienen als model. Met de theologische renaissance der 12e en 13e e. en de ontwikkeling van het kloosterwezen in die eeuwen, wordt het gehalte der h. ook degelijker.

In de nieuwere periode. Humanisme en Renaissance brengen de critiek ook in de h. tot haar recht. Men gaat terug naar de bronnen, men onderwerpt de vroegere producties aan een critisch onderzoek. Surius (De probatis Sanctorum historiis), de Bollandisten en de Benedictijnen van St. Maur zijn de voornaamste vertegenwoordigers van de nieuwe richting. De Aufklärung met haar naïeven cultus van het nuchtere verstand was voor de h. noodlottig.

Met de Romantiek echter komt er nieuw leven. Ook de opkomende geschiedkundige wetenschap brengt nieuwe belangstelling voor de h. Ook Protestanten (Lucius) doen er aan mede, al was het aanvankelijk maar om negatieve critiek uit te oefenen.

In de hedendaagsche periode. De h. mag zich sedert de 19e e. in een stijgende belangstelling verheugen. Men bestudeert de heiligenlevens niet alleen van godsdienstig standpunt uit, maar ook uit zuiver wetenschappelijk oogpunt, o.a. als een gunstig proefveld voor psycho-analyse. Ook andersdenkenden van alle gezindheid voelen er interesse voor. In de Kath. wetensch. milieu’s nemen de Bollandisten in de h. een eereplaats in. Onder de Ned. tijdschriften, die zich met h. bezighouden, moet Ons Geestelijk Erf vermeld worden. De Schaepdrijver. L i t. (enkele werken van alg. aard): H.

Delehaye, Sanctus (Brussel 1927); id.. Légendes hagiogr. (31927); H. Quentin, Les Martyrologes hist. (Parijs 1908);

L. Fischer, in Lex. für Theol. und Kirche.