Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 04-07-2019

Geloofsbelijdenis

betekenis & definitie

Geloofsbelijdenis - Het is niet voldoende inwendig te gelooven; men moet ook soms zijn Kath. geloof uitwendig belijden: zoo betuigt men, dat men zich geenszins schaamt Christus’ volgeling te zijn, en dat men, volgens Zijn wil, behoort tot Zijn eenige ware en zichtbare Kerk. De geloovigen voldoen gemakkelijk aan die verplichting door openlijk hun Christelijke plichten te volbrengen, de Sacramenten te ontvangen, de Mis te hooren enz. → Doopbeloften.

Om gewichtige redenen, bijv. uit vrees voor mishandeling, is men van dien stelligen plicht van g. verschoond, en mag men, althans eenigen tijd, zijn geloofsovertuiging verborgen houden, mits er in de gegeven omstandigheden geen zware ergernis uit volge, noch oneer voor het geloof, omdat men minachting of schaamte zou schijnen te gevoelen omtrent Christus en het Evangelie (C.I.C. can. 1325). Daar dit laatste schier onvermijdelijk is, als men al veinzende het ware geloof loochent of een valsche leer belijdt, is die handelwijze uiteraard niet slechts leugenachtig, maar ook een zonde tegen de verplichting om het ware geloof te belijden. Ook degenen, die slechts uiterlijk, uit vrees voor folteringen, het geloof afzwoeren, heeft de Kerk altijd streng gestraft. → Crypto-Katholiek.

Volgens de kerkelijke wet (C.I.C. can. 1406) moeten uitdrukkelijk geloofsbelijdenis (professio fidei) afleggen o.a. de wijdelingen vóór het subdiaconaat; de priesters, alvorens ze volmacht krijgen om biecht te hooren of te preeken; vóór hun aanstelling: de kardinalen, de bisschoppen, de kanunniken, de pastoors, de oversten van priesterkloosters; de rector van een seminarie of van een canonisch opgerichte faculteit en zijn professoren, enz. Ook bij de opname van bekeerlingen in de Kath. Kerk is uitdrukkelijke g. voorgeschreven (→ Afzwering). In al die gevallen dient de tekst der „professio catholicae fidei”, opgesteld door de Kerkvergaderingen van Trente en van het Vaticaan, en vooraan in den C.I.C. geplaatst.

De g. met den → antimodernisteneed, voorgeschreven door Pius X (motu proprio 1 Sept. 1910), blijft vooralsnog verplichtend (S. Off. 22 Maart 1918), ofschoon die verordening niet in den C.I.C. staat. Die bepaling treft ongeveer dezelfde personen als canon 1406 (zie boven), die slechts g. voorschrijft. Salsmans De Kerk heeft te allen tijde g. gebruikt, eerst korte, spoedig langere. Meerdere bleven bewaard. Zij hadden den vorm, óf van een ononderbroken voor te dragen formule, óf van een reeks ondervragingen en antwoorden. Dit is ook nog het geval met de hedendaags gebruikte: die van de laatste soort dienen bij de toediening van het Doopsel en van de bisschopswijding ( Examen), die der eerste eveneens bij het Doopsel en voorts bij de priesterwijding, in de H.

Mis, in het Koorgebed, en nog bij vsch. andere bijzondere gelegenheden. Twee dezer teksten worden veelal naar hun aanvangswoord genoemd: → Credo, nl. de zgn. → Apostolische g. en het Symbolum van → Nicea (Konstantinopel). Een derde, het zgn. Athanasiaansche (eertijds aan den H. Athanasius toegeschreven), noemt men gewoonlijk het Symbolum → Quicumque (naar haar aanvangswoord). Een vierde heet officieel: de Geloofsbelijdenis van Trente (Professio fidei tridentina), omdat zij door paus Pius IV in 1564 werd samengesteld uit het Credo van Nicea en vsch. nadere gegevens, ontleend aan de uitspraken van het Concilie van Trente.

Paus Pius IX laschte er (1877) nog enkele woorden in, ontleend aan het Vaticaansch Concilie, en in dezen vorm schrijft heden het Kerkelijk Wetboek haar voor, om, door een eed bevestigd, plechtig afgelegd te worden in meerdere gewichtige gevallen(can. 1406), van ambtsaanvaarding vooral (zie boven). Inde Oostersche kerken kent men heden bijna geen andere g. meer dan die van Nicea (af en toe in afwijkenden vorm). Voor gevallen van hereeniging schreef Rome bijzondere voor: een Grieksche (1675), in aansluiting bij het Concilie van Florence (1439); een Maronitische (1743); eindelijk een korte voor de verzoening van ketters (1890).

Lauwerse Lit.: Eisenhofer, Handb. der kath. Liturgik (Freiburg).