Gelegenheidsgraphiek - (Zie platen. Vergelijk den index in kolom 831/832.) Alle voor een bepaalde gelegenheid gemaakte drukwerken, waarvan in het algemeen de inhoud het karakter heeft van een kennisgeving, behooren tot de g., mits ook de graphische kunstenaar de ontwerper of versierder daarvan is.
De verzorging kan zijn beperkt tot typographie, doch de kennisgeving kan ook zijn ontstaan naar geheel door den kunstenaar geteekend ontwerp, hetzij dat dit uitsluitend uit tekst bestaat, hetzij dat een toepasselijk prentje in het ontwerp is opgenomen, ofwel het geheel uit een prentje bestaat, waarin de tekst harmonisch is verwerkt. Dgl. stukken behooren dus tot het terrein van de graphische kunst en als zoodanig moet men onderscheiden: betuigingen van deelneming, dankbetuigingen, geboorteberichten, gelukwenschen, huwelijkskaarten, Kerstwenschen, kennisgevingen van verhuizing, nieuwjaarswenschen, ondertrouwkaarten, overlijdensberichten, Paaschgroeten, Pinkstergroeten, promotieplaten, uitnoodigingen, verlovingskaarten en visitekaartjes en voorts alle andere kennisgevingen, welke haar oorsprong hebben in een bepaalde gelegenheid in gezin of familie.
Men kan in dezen zin nog noemen mededeelingen omtrent het zich voor geruimen tijd op reis begeven, het vermelden van een nieuw telefoonnummer, voorts gedenkbladen of gedenkplaatjes, bijv. bij doop, communiefeest, priesterwijding. Een menu voor een familie- of feestdiner behoort tot de g., een menu in een openbaar eethuis tot de gebruiksgraphiek.
Alle graphische technieken kunnen voor deze bescheiden toepassing vinden, zoodat zij kunnen ontstaan in hoogdruk, vlakdruk en diepdruk. Een rijke geschiedenis heeft de gelegenheidskunst in Ned. niet.
In Duitschland zijn reeds in de 15e eeuw nieuwjaarswenschen in een bijzonderen vorm, als houtsnede, verschenen; in de 17e en 18e eeuw was het vooral de kopergraveertechniek, waarin nieuwjaarswenschen van ongewone grootte zijn ontstaan. Hoewel in Ned. in de 18e eeuw veel huwelijkskaarten werden gemaakt als kopergravure, is hier aan de velerlei stukken van den hierbedoelden aard in vroegeren tijd over het algemeen weinig zorg besteed en nóg is het slechts een kleine groep, welke daaraan aandacht wijdt.
Bij velen is dan ook de conventie duidelijk merkbaar. Kunstenaars als Theo van Hoytema en K.
P.
C. de Bazel hebben Kerstwenschen, verlovingskaarten en dgl. ontworpen en zoo zijn er in een vroegere periode meer kunstenaars in Ned. geweest, die getracht hebben met de traditie te breken.
Een schoone taak ligt hier voor de verzamelaars, die door het bijeenbrengen van bescheiden, welke gewoonlijk in bepaalde families huizen, een dienst bewijzen aan de graphische kunst. Niet alleen dat belangrijk werk van kunstenaars, dat anders licht zou verloren gaan, voor de vergetelheid wordt behoed, doch ook uit anderen hoofde is zijn arbeid nuttig.
De verzamelaar bouwt aan een hulpwetenschap voor de geschiedenis. Zoo geven de nieuwjaarswenschen, welke sedert 1914 in Duitschland zijn verschenen, een afspiegeling van het gevoels- en gedachten leven van de menschen, zij bevatten allerlei zinspelingen op den econ. toestand.
De exlibris-vereenigingen hebben de g. binnen hare sfeer getrokken en ook daardoor is op deze intieme sierkunst meer en meer de aandacht gevallen. Ook de in 1932 door Johan Schwencke en ir.
Eug. Strens opgerichte Groot-Ned.
Kring van Vrienden, Verzamelaars en Ontwerpers van Exlibris en Gelegenheidsgraphiek (de Ned. Exlibris-Kring) heeft veel gedaan voor de verbetering van gelegenheidsdrukwerk, door het geven van opdrachten aan graphische kunstenaars en het verspreiden van g. onder de leden.
De meeste graphische kunstenaars in de 20e eeuw hebben zich dan ook met het ontwerpen van familiekennisgevingen beziggehouden en wij bezitten thans, zij het nog betrekkelijk weinig, fraai werk op dit gebied, in allerlei graphische procédé’s. Het noemen van namen is in dit verband niet doenlijk; het orgaan Boekcier van den Ned.
Exlibris-Kring geeft aan belangstellenden een alleszins bevredigend richtsnoer.Schwencke. Lit.: Walter von zur Westen, Vom Kunstgewand der Höflichkeit (Berlijn 1921); Johan Schwencke, G. (Elsevier’s Geïll. Maandschrift, 1 Jan. 1934).