Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 04-07-2019

Gelaatkunde

betekenis & definitie

Gelaatkunde - onderdeel der → physiognomie, tak der uitwendig observeerende zielkunde, waardoor het verband nagevorscht wordt tusschen het gelaat eenerzijds en temperament en karakter anderzijds. Men kan onderscheid maken tusschen dynamische en statische g., naarmate men meer de beweeglijkheid ofwel meer de vaste lijnen van het gelaat beschouwt.

Het verband tusschen mimiek en zielstoestanden is tamelijk duidelijk en zeker, daar affect en streving bewegingen verwekken. Ook de lichamelijke gezondheids- en ziektetoestand kan in de mimiek naar voren komen. Rekening dient echter gehouden met mogelijke valsche mimiek, waardoor het innerlijke ofwel verborgen ofwel voorgetooverd wordt, daar de mensch de uitdrukkingen afzonderlijk weet te gebruiken, los van de werkelijkheid, waarmee zij normaal samenhangen. Tegenover de verbale bestaat een mimische leugenachtigheid, die kan stijgen tot een ziekelijke gedragingsmythomanie. Iets onzekers ligt er in elk uitwendig teeken; de statische g., die den samenhang zoekt tusschen vaste gelaatstrekken en karakter, is nog onzekerder; het geldt hier geen samenhang van oorzaak en gevolg, doch een samenhang op grond van een en dezelfde erfelijke, psycho-physische constitutie. Er is ook wel een tusschenvorm tusschen statiek en dynamiek van het gelaat: beweeglijke trekken kunnen vaster worden, daar de gezondheidstoestand, het beroepsleven en de gewoonten het uitwendige van den mensch duurzaam kunnen wijzigen.

De oudere gelaatkundigen verkozen allen de statische g., daar de gemoedsbewegingen te voorbijgaand waren; zoo Aristoteles in de Oudheid, Johann Porta in den Renaissancetijd, de Deen Schack; zij hadden ook dit gemeen, dat zij elk gelaat met dat van een diersoort vergeleken en er een psychische gelijkenis uit af leidden tusschen het dier en een bepaald mensch.

De beroemdste gelaatkundige was → Lavater; zijn werk in 4 dln. heet: Physiognomische Fragmente zur Beförderung der Menschenkenntnis und Menschenliebe (1774’78). Nochtans zag hij in de physiognomie geen wetensch. stelsel, zijn g. was een gelaatkunst, zijn menschenkennis berustte op intuïtief aanvoelen. De nieuwe karakterologie, die veel breeder opgevat is, heeft aan de g. nieuwe actualiteit bezorgd.

Fransen. Lit.: Kretschmer, Körperbau und Charakter (1931); W. Böhle, Die Körperform als Spiegel der Seele (1929).