Fruittuin - tuin voor verbouw van fruit. De onderscheiding van f. en boomgaard houdt zelden steek, daar in een f. meestal ook naast struiken wel boomen staan en in een boomgaard zoowel struiken als boomen.
Het doel is een wel geregelde fruitproductie hetzij voor liefhebberij, hetzij voor geldbelegging, hetzij als middel van bestaan. Vaak kenmerkt zich de productie als onregelmatig en ook de arbeid is ongeregeld over het jaar verdeeld, in verband waarmee de f. meestal slechts als onderdeel van een landbouw- of van een warmoezeniersbedrijf wordt opgevat.Voor de f. in Ned. en België, → Fruitteelt.
Het karakter van een f. hangt vooral af van de aangeplante soorten, zoodat men kan spreken van bessen-, druiven- of kersentuin, van een gemengden fruittuin, enz., verder van het gebruik van den grond onder de boomen, die kan worden beteeld met kleine fruitboomen of struiken, met groente, gras of akkervruchten, doch die ook braak kan liggen. De boomen kunnen zijn hoog- of halfstam, struik of leiboom, zij kunnen duurzaam of kort levend zijn, of beide als blijvers en wijkers door elkaar. Voor het resultaat zijn belangrijk de keuze en bewerking van den grond, de bemesting, het snoeien, de mogelijkheid van een juiste bestuiving der bloemen, alsmede de bescherming tegen storm, nachtvorst, ziekten en vijanden.
Lit.: Gardner, Bradford en Hooker, The fundamentals of Fruit production (1922); A. Janson, Der Grossobstbau (1924).
Rietsema.