Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 03-07-2019

Fruitteelt

betekenis & definitie

Fruitteelt - ook ooft- of vruchtenteelt (fructicultuur) genoemd is de teelt van houtgewassen (→ Fruitboom) om de vrucht, waarvan de vleezige wand of kern (zaad) bijzonder geschikt en gezocht is om in rauwen of gekookten toestand een smakelijke spijs of door uitpersen een verfrisschenden drank of een voedzame vette olie voor den mensch te leveren. Dus behooren de eetbare vruchten van kruidachtige gewassen (aardbei, meloen, ananas, banaan) niet tot het fruit.

In voedingswaarde staan het dichtst bij graanvruchten en peulzaden de nootvruchten met hun eetbare kernen, bijv. wal-, hazel-, cocosnoot, amandel, kastanje. Haar harde vruchtwand maakte ze tot het oudste bewaar- en exportfruit.

Veel fruit wordt gedroogd, uitgekookt tot halfvaste producten (stroop, marmelade, jam), uitgeperst tot sap (citroen), tot vette olie (olijf), gegist tot wijn (druif), gebruikt bij likeurstokerij (citrus-fruit).Daardoor is de f. een belangrijke bron van voedings- en genotmiddelen en een der oudste takken van tuinbouw. Vele eeuwen voor het begin onzer tijdrekening beoefenden de volkeren van het Nabije Oosten de teelt van druiven, vijgen, moerbeien, dadels, olijven, enz., en die van het Verre Oosten (China) bovendien die van steenvruchten (kersen, pruimen, perziken, abrikozen, enz.). Voor zoover het klimaat er zich toe leende, namen de Romeinen deze culturen over en verspreidden ze ook in W.Europa, waar appel, peer, mispel, kriek, bessen en frambozen inheemsch waren. Bij de komst der Rom. hadden de Germanen op den veehof, waar de grond vruchtbaar was door den veemest, reeds hun grasboomgaard met appelen en peren. Ten N. van Rijn en Donau is de f. verspreid door de Benedictijnen. Na de Hervorming hebben vooral de hoveniers der kasteelen en buitenplaatsen de f. verder ontwikkeld. De wetenschappelijke grondslag, de plantkunde der f., de pomo-, carpo- of fructologie werd gevormd door Duhamel du Monceau, die in 1758 La Physique des Arbres, en in 1768 Traité des Arbres Fruitiers publiceerde, waarin hij o.a. de gewonnen ervaringen over den sapstroom in stellingen formuleerde, welke het uitgangspunt van den zgn. beredeneerden snoei werden.

Reeds vroegtijdig hadden de Nederlanden naam op het gebied der fruitteelt. De Ital. Humanist Guicciardini, die ca. 1550 Ned. bereisde, roemde er de appels en peren. Een eeuw later werden in Engeland de meeste kersen uit Ned. ingevoerd. In het begin der 18e eeuw bereisde de Engelschman Speechly deze streken om er de f. en het vervroegen van tafeldruiven en ananassen te leeren. België won veel nieuwigheden, vooral peren, sinds J. B. van Mons (1765-1842) op grond van de verouderingstheorie (1795) van den Eng. kweeker P. A. Knight tot zaaien overging.

Thans beslaat de fruitteelt in Ned. ca. 34 000, in België ca. 80 000 ha. De voornaamste centra zijn in Ned.: Gelderland (Betuwe), Z. Limburg, Utrecht en de Z. Hollandsche en Zeeuwsche eilanden; in België: Limburg, Luik en de omgeving van Brussel. De teelt van tafeldruiven onder glas heeft haar voornaamste centrum voor Ned. in het Westland, voor België in Hoeilaart, Overijsche en Ter Hulpen bij Brussel. In 1932 exporteerde Ned. ruim 8 millioen kg tafeldruiven en produceerde België 6 millioen kg.

Engeland heeft zijn voornaamste fruitteeltgebied in het graafschap Kent, Duitschland in Rijnland, Wurttemberg en Beieren. Het eerste fruitland van Europa is Frankrijk. De machtigste ontwikkeling heeft de f. gedurende de laatste halve eeuw genomen in de Vereenigde Staten, vooral de appelteelt in het Westen. Volgens Amer. gegevens beslaan de appelaanplantingen der wereld 3,5 millioen ha, waarvan in N. Amer. 1/3. Amerika heeft vooral van den appel een artikel voor de wereldmarkt gemaakt, zooals de zuidvruchten (agrumen) der oude wereld dat reeds lang waren.

Lit.: Claassen, Hazeloop en Sprenger, Leerboek der fruitteelt (1931); v. d. Plassche, De f. in Amer. (1932).

Moerlands.