Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 03-07-2019

Fransch-Vlaanderen

betekenis & definitie

Fransch-Vlaanderen - Aardrijkskundig.

A) Inleiding.

Door den loop der geschiedenis is van de oude Nederlanden, in het bijzonder van Vlaanderen, een deel onder Fransch bestuur geraakt. In de late M.E. strekte dit graafschap zich uit tot de Somme en Ponthieu, waarvan, na den dood van Karel den Stouten, Péronne, Ponthieu en Boonen (Boulogne) aan de Fr. kroon werden gehecht. Daarna liep de grens langs de Authie over Bapaume naar Kamerijk. Gemakshalve is F.-V. hier vrij willekeurig verengd tot het Westelijk deel van het Noorderdepartement. In het O. werd een grens gezocht in de rivier de Eule, Noordwaarts tot Rijsel, en vandaar Oostwaarts langs de natuurlijke grens tusschen het Moerenland van de Mark en het Krijtland.

B) Verdeeling.
a) De Wepe, het links van de Eule gelegen deel van den Kouter (La Couture), uitlooper van het Picardisch Krijtland,
b) Het Moerenland van Eule, Leie en Mark.
c) Het Houtland, de thans vrijwel ontwoude uitlooper van het Vl. bergland,
d) De Duinen, onderdeel der reeks van Blanke Nes tot de Wadden,
e) Het vroegere zee-moerenland, sedert de 7e eeuw ingepolderd en Blootland geheeten, nog beschermd door den ouden Maardijk, links van de Aa tot Grevelingen, en dan naar Duinkerke achter de duinen gelegen. Het Blootland onderscheidt zich door zijn jongere plaatsnamen op -kerke, -kapelle, -hove en -burg van het oudere gebied met namen op -hem, -ingen en -zeele.
C) Bevolking.

Zoover als de uiterste staatkundige grens van het oude graafschap reikte, was de bevolking in hoofdzaak Frankisch met Saksischen en Frieschen inslag, gelijk de plaatsnamen nog getuigen. Zij raakte in den loop der eeuwen verfranscht. Van de ong. 970.000 inw. in het engere gebied, boven bedoeld, spreken nog ong. 400.000 Vlaamsch.

II. A) Profane geschiedenis.

Voor de oudere geschiedenis, zie ➝ Gallië en ➝ Vlaanderen. De verovering door Frankrijk vangt aan met het aanvalsverdrag tegen de Zuidelijke Nederlanden, in 1635 gesloten tusschen Lodewijk XIII en de Zeven Provinciën. In 1640 namen de Franschen Atrecht, in 1644 Grevelingen, in 1648, kort voor den vrede, Duinkerke met hulp van Tromp. Bij den vrede kreeg Frankrijk een deel van Artois, maar hield Duinkerke bezet. Heroverd in 1653, nam Turenne het in 1658 voor de Engelschen, die het behielden bij den vrede van 1659, waardoor Fr. geheel Artois, Grevelingen, Burburg verkreeg, waarna Lod. XIV in 1662 Duinkerke van de Engelschen kocht. Bij den vrede van 1668 kreeg Frankrijk Rijsel, St. Winoksbergen, bij dien van Nijmegen (1678) Bethune, Kamerijk, Maubeuge, Bouillon, maar ook Belle (Bailleul) en Kassel. Te laat zag Holland het gevaar en koos het de zijde van het Zuiden. Vergeefs streed Willem III bij Kassel (1677), streed het Holl. leger bij Hondschoote (1708). Wel namen prins Eugenius en Marlborough Rijsel en Dowaai, maar alles ging opnieuw verloren bij den vrede van Utrecht (1713). Nog eens streed Oranje tevergeefs bij Meenen, Halewijn en Werveke (1793). F.-V. was voorgoed afgesneden van zijn ouden tronk. Toch draagt het ook nu, in zijn belforten en carillons, de eereteekens eens te hebben behoord tot de Nederlanden en hun vrijheid, eereteekens verboden in ’s konings Frankrijk.

De Fransche tijd. Tot aan de Revolutie bleef dit gebied staatkundig en kerkelijk gescheiden van het eigenlijke Fr., maar werd toen volkomen ingelijfd met opheffing der eigen autonomie. Ondanks een grooten opbloei der nijverheid, vanouds een bestaansbron in dit gebied, wordt het centraliseeringsstelsel, zooals in andere gebieden, als een groot nadeel voor de geestelijke en zedelijke ontwikkeling gevoeld, en is ook hier de ideologie van het regionalisme opgekomen. Groote verwoestingen bracht de Wereldoorlog, waarvan het zich krachtig herstelde.

B) Kerkelijke geschiedenis.

Door de invallen der Franken ging de vrucht verloren van de vroegere prediking van Eubertus, Chrysolus en Piatus, later St. Maarten en Victrix (249). Ook de prediking van Adalbert en Antimond zette geen vrucht. Dan sticht de Ier St. Columbanus het klooster van Luxeuil, van waaruit in de 7e eeuw St. Omaars, St. Mommelin en St. Berthen voortkomen, die de stad St. Omaars tot uitgangspunt hadden. Daarna komen St. Winok en St. Willebrord, die te Grevelingen, St. Winoksbergen en Wormhout prediken, gevolgd door St. Eleutherius en St. Elooi in het Doorniksche. Aldus waren het Benedictijnen, die het eerst hun kloosters St. Berthen (te St. Omaars) en St. Winok (te Wormhout, in 1208 overgebracht naar Groenbergen, nu St. Winoksbergen) stichtten. De geestdrift ten tijde der Kruistochten voert tot de oprichting van gasthuizen en kloosters van talrijke Orden, terwijl de Contra-Reformatie de Orde der Jezuïeten tot stichting van colleges bracht te St. Winoksbergen (1559), Duinkerke (1612), Kassel (1613) en Belle (1614). Tot aan de Revolutie bleef dit gebied buiten de Gallicaansche kerkorde, en behoorde het aan vier diocesen, Doornik, Atrecht, Ieperen, St. Omaars. Bij de Omwenteling werd uit het Noorderdepartement het bisdom Kamerijk gevormd, maar daarvan in 1913 het bisdom Rijsel afgescheiden, omvattend de arrondissementen Duinkerke en Rijsel. Lang bleef de Kerk bron van Vlaamsch onderricht, tot zij laat in de 19e eeuw aan banden werd gelegd. De Scheidingswet bracht, naast veel onheil, op dit gebied bevrijding, die niet veel benut werd.

III. Taal en letterkunde.

Nederlandsch.

De hier gesproken taal, gesplitst in onderdialecten, behoort tot het zgn. Hollandsch-Frankische dialect, dat groote gebieden aan het Fransch verloor. Het eerst gingen Flandre Gallicante en het Picardische gebied verloren, waar de plaatsnamen een sterk Dietsch karakter dragen. In de 11e eeuw verfranschte het hof van Wynen (Guines), in de 12e eeuw dringen Fransche akten door in St. Omaars, waar men pas in 1593 tweetalige vonnissen invoerde. In 1664 beveelt Lodewijk XIV het opmaken van vonnissen en notarieele akten in het Fransch, voor het door hem veroverde gebied, maar vaardigt nog in 1674 een Vlaamsche ordonnantie uit voor het land van Breedenaarde (Pas de Calais), waar nog in 1790 Vlaamsch gesproken wordt te Ouderwijk. Bij de Omwenteling eischt de ideologie van dien tijd de vernietiging van de autonomie en de uitroeiing der randtalen, beschouwd als „lambeaux de la féodalité”. Door gebrek aan leerkrachten gaat deze eisch in het rumoer verloren, maar de Julimonarchie maakt de scholen tweetalig, en Nap. III voert de eentaligheid van het Fr. in (1863). 1882 volgt het verbod van Vlaamsche preek en catechismus. Administratie, leger en vloot worden verfranschingsmachines, terwijl het hatelijke stelsel van den klikpenning („signum”) de kinderen dwingt ook buiten de school Fransch te spreken. Zoo schrijdt de verfransching in een snel tempo voort en verbastert de burgerij van Duinkerke na 1880, en raken alle stadjes tweetalig, terwijl door den oorlog, die de bevolking naar Franschtalig gebied doet wijken, ook Belle e.d. sterk verfranschen bij den terugkeer en herbouw. Aan enkele seminaries, nl. te Rijsel, Mergem, Hazebroek, alsmede aan de nijverheids- en handelsschool te Toerkonje (Tourcoing), worden lessen in de Ned. taal gegeven; sedert 1926 ook aan de Kath. hoogeschool te Rijsel. Aan de herleving had een groot aandeel de priester ➝ Lemire, terwijl prof. dr. C. Looten, nu deken der faculteit der letteren aan de Kath. universiteit, zijn lang leven heeft gewijd aan de bekendmaking van eigen oude, en van de oude en moderne letterkunde van Vlaanderen en Nederland.

De letterkunde is voor en na de scheiding dezelfde als van den stam. Hier werden de oudste liederen van de Ned. taal gedicht, in de 19e eeuw verzameld door E. de Coussemaker, o.a. de ballade van Heer Halewijn. Nog na de scheiding valt de bloei der rederijkers, waarvan Michiel de Swaen uit Duinkerke (1654-1707) in den jongsten tijd belangstelling herwon, maar ook André Steven uit Cassel, van Costenoble uit Belle, Ferd. Loys uit Peene en de Baedts uit Steenvoorde mogen worden genoemd. De Rederijkerskamers hielden stand tot in de 19e eeuw, maar nu bestaat nog alleen die te Eeke. De steun aan de moedertaal, bedoeld door de oprichting van het Comité Flamand de France (1853), verliep, wat aanleiding werd tot de oprichting van het Vlaamsch Verbond van Frankrijk na den Wereldoorlog, dat door eigen geschriften, gouwdagen en taalwedstrijden de herleving steunt.

Fransch.

Van den oudsten tijd af was een deel van dit gebied verfranscht, het zgn. Flandre Gallicante. Het is overigens bekend, dat de zgn. langue d’oil in een oud-Frankisch milieu moet zijn ontwikkeld, en dat haar oudste letterkunde vermoedelijk wortelt in de Frankische heldensage, waarbij onbekendheid der makers dagteekening en plaatsbepaling onmogelijk maakt. Uit Rijsel stammen echter Gauthier de Lille of de Chatillon (11e eeuw), Jacquemart Gielée (1328). Uit Komen of Ruysscheure stamde Philippe de Comines (1445-1509), type van den „romanisant” ook in politiek opzicht, daar hij den dienst van Karel den Stouten verliet voor dien van Lodewijk XI. In de 17e eeuw leefde Brûle Maison. Bekend zijn verder uit Rijsel A. Desrousseauv (1820-1892) en Gust. Nadaud uit Roobeke (1820-1893); J. Watteeuw en A. Samain.

IV. Kunsten en Wetenschappen.

Nog weinig is gedaan om de innerlijke grootheid van dit kleine gebied in het licht te stellen. Een klein stadje als Belle bracht mannen voort als Jacob de Meyere (1491-1522), schrijver van de Annales Flandriae; Gilles de Koninck en Jan Lennus, hoogleeraren in de wijsbegeerte te Leuven; den rechtsgeleerde Fr. Rooses; Fr. Baest, opsteller van de Acta Sanctorum; Willem van Corenhuyse, voorzitter van den Raad van Vlaanderen; den philoloog E. de Coussemaker. Naar het N. weken de Calvinistenpredikers: de Kasselaars Dathenus en Taffin en de latere hoogleeraar te Leiden Fr. Ravelinghem, medewerker van Plantijn. Genoemd mogen verder Ogier de Busbeque of de Bousbecque (16e eeuw), gezant en archaeoloog, vriend van Lipsius, en Jan Nevius van Hondschoote, vriend van Erasmus, allen welhaast vergeten in het stamland, omdat hun geboorteland tot onmacht verviel. Eén, de middeleeuwsche monnik Willem van Rubroek of Rubruquius, die 1263-’55 Azië doorkruiste tot den Karakoroem, kreeg wereldfaam. Tot de groote mannen mogen ook gerekend worden Jan Bart (1650-1702) uit Duinkerke, kaper en admiraal, en D. P. van Damme (1770-1830) uit Kassel, generaal onder Napoleon; L. Faidherbe (1818-1889) uit Rijsel, die in den oorlog van 1870 het Noorderleger aanvoerde.

A) Bouwkunst.

Na de Gotiek en Vlaamsche Renaissance onderging de bouwkunst Ital. invloed in de bouwwerken van baron W. Cobergher (17e eeuw) en vooral Fr. invloed, toen Lodewijk XIV aan Vauban en Mansard den herbouw en bevestiging van zoo menige verwoeste en veroverde stad opdroeg (o.a. Rijsel). Bekend is de herleving van den Vlaamschen stijl door L. Cordonnier, bouwer van het stadhuis te Duinkerke en het Vredespaleis te Den Haag.

B) Schilderkunst.

Hoewel geen schilder de hoogte bereikt van een van Eyck, Rubens of Rembrandt, mogen genoemd worden: uit Duinkerke Jan de Reyn (1610-1678), leerling van Van Dyck; Philips Corbeen (1630-1696), leermeester van De Cuyper en Mathieu Elias; Pierre Angélis († 1734). Uit Rijsel Wallerand Vaillant (1623-1677); J. B. Monnoyer (1634-1699); Jacob van Ost de Jonge (1637-1713); A. de Vuez (1642-1719); B. Wamps (1689-1759). De Vlaamsche School houdt ook na de verovering stand bij J. B. Descamps uit Duinkerke (1706-1791), Beckmans uit St. Winoksbergen. Half verfranscht zijn L. en Fr. Watteau; Doncre uit Zegerskappel (* 1743). Ruyssen uit Hazebroek (1757-1856), L. Boilly (1761-1845). Onder de Revolutie ontstaat de zgn. Romeinsche School te Parijs en gaat het Vlaamsche karakter verloren bij J. B. Wicar (1762-1834) uit Rijsel en P. de Coninck uit Meteren. Aan het eind der 19e eeuw herleeft de Vlaamsche School in Pharaon de Winter, uit Belle.

V. Eindbeschouwing.

Reeds voor den Wereldoorlog ontstond in Frankrijk het regionalisme, dat een oplossing zocht tusschen staatseenheid en centralisatie, in ruimer autonomie op staatkundig en cultureel gebied. Als grensland, ingelijfd bij, maar steeds liggend naast een cultuur, waar kunst, wetenschap en literatuur, uiterlijke beschavingsvormen, zich kunnen verblijden in krachtigen steun van staatswege, kan F.-V. de zuigkracht alleen weerstaan, indien het, zich terugtrekkend in eigen wezen, streeft naar innerlijke volmaking.

Lit.: Flandre Notre Mère (uitg. v. h. Vl. Verbond van Fr., Belle 1931); V. Celen, F.-V. (Antwerpen 1933); W. J. L. van Es, De Fr. Ned. (1918); Pleimion Naibh, Zannekin (Thielt); E. Bruggeman, Les Mystiques Flamands (Rijsel 1928).

v. Es.