Christen-Inheemschen in N.I - rechtspositie der. De Christen-Inheemschen (in 1930 ruim 1 000 000, van wie 233 000 Kath.) worden krachtens art. 163 der Wet op de Staatsinrichting (1925) als Inheemschen beschouwd, wier rechtstoestand door een algemeene (nog niet ontstane) verordening kan worden geregeld. Zij onderscheiden zich derhalve in adatrechtelijk opzicht van de andere Inheemschen alleen door hun huwelijk, dat veelal door bemoeienis van Missie en Zending afzonderlijk is geregeld (➝ Adatrecht). De Christengemeenten kunnen als privaatrechtelijke gemeenschappen bezitsrechten uitoefenen op kerken, scholen, enz.
Lit. mr. S. F. Duurvoort, Rechtspersonen in de Ned. Koloniën (1916); v. Vollenhoven, Het Adatrecht van N.I.
B. Damen.