Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 18-04-2019

Buren

betekenis & definitie

Buren - 1° een gem. in Gelderland, in het midden van de Neder-Betuwe, ten W. van Tiel. Behalve het stadje B. behooren ertoe de dorpen Asch en Erichem; totale opp. 1 900 ha; ong.

1 900 inw., bijna allen Prot. Landbouw, veeteelt, fruitteelt en steenindustrie. B. was vroeger een vrije Heerlijkheid, die een deel vormde van het graafschap Teisterbant. Hoewel in 772 al genoemd, wordt van een Heer van Buren pas in 1190 melding gemaakt. In 1298 werd B. een Geldersch leen en bleef als zoodanig aan het geslacht van Buren, tot in 1435 Amoud van Gelre het zijn leenman ontnam. Van 1465 tot 1471 werd Arnoud door zijn zoon Adolf in het kasteel van B. gevangen gehouden.

Na zijn bevrijding verkocht hij in 1472 het leen aan Frederik van Egmond en werd B. dus vrij van Gelre. In 1492 werd het verheven tot graafschap. In 1551 kwam het door huwelijk van Anna van Egmond (achterkleindochter van genoemden Frederik van Egmond) met Willem van Oranje blijvend aan de familie der Oranje’s. Incognito noemt zich koningin Wilhelmina gravin van Buren. Het Koninkl.

Weeshuis (1612) werd gesticht door Maria van Hohenlohe, de derde dochter uit het huwelijk van Willem van Oranje en Anna van Egmond. In de Ned. Herv. kerk de grafkelder van de graven van Buren. Verder zijn nog bezienswaardig het raadhuis (1654; in 1739 vernieuwd); de Culemborgsche poort (16e eeuw). Het slot werd in 1815 gesloopt.

2° Een dorpje van ong. 300 inw. op Ameland.