Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 21-03-2019

Asch

betekenis & definitie

Asch - 1° in de scheikunde, de na verbranding van de organische stoffen als onverbrandbare substantie overblijvende, uit anorganische zouten bestaande rest. Al naar gelang de uitgangsstoffen, verschilt de samenstelling, welke meestal uit kalium-, natrium-, calcium-, magnesium-, ijzer- of phosphorverbindingen bestaat. Ook het aschgehalte kan zelfs bij gelijksoortige stoffen, bijv. granen, sterk varieeren. Zoo vindt men gemiddeld bij haver 3,02%, rogge 2,24%, tarwe 1,77%, maïs 1,47% en rijst 0,30% asch.

Het aschgehalte is veelal een maatstaf voor de bruikbaarheid en zuiverheid van het materiaal. Bijv. bij steenkool kan het grooten invloed uitoefenen, omdat vele soorten asch gemakkelijk smelten, waarbij steenkool in de sintels gaat zitten, waardoor niet alleen warmteverlies optreedt, maar ook gaten in de kolenlaag ontstaan en gevaarlijke steekvlammen gevormd kunnen worden. In kachels kan dergelijke asch de roosters verstoppen en aan de vuurvaste bekleeding vastbakken (zie Aschsmeltpunt). In de Warenwet vindt men voor de voornaamste levensmiddelen het maximum aschgehalte nauwkeurig vastgelegd. Zoo mag bijv. cacaopoeder niet meer dan 14% asch bevatten, terwijl bij macaroni en vermicelli het keukenzoutvrije aschgehalte niet hooger mag zijn dan 1,5%.

Voor het bepalen van de hoeveelheid a. zijn verschillende methoden in gebruik, waarbij men rekening houdt met de te onderzoeken stoffen, o.a.

1° door verbranding van een afgewogen hoeveelheid;
2° door de stof met zwavelzuur te bevochtigen en daarna te gloeien; het op deze wijze verkregen gewicht aan sulfaatasch wordt daarna tot normaal aschgehalte omgerekend;
3° door het materiaal te verkolen, met warm water uit te loogen en de vloeistof te filtreeren door een filter. Dit laatste wordt met het onopgeloste residu gedroogd en verbrand, waarna men het filtraat aan de asch toevoegt, droog dampt, gloeit en vervolgens het geheel weegt.

Van de verschillende soorten a. is vooral houtasch langeren tijd van groote beteekenis geweest voor de bereiding van potasch (K2C03 = kaliumcarbonaat), dat men in woudrijke en aan verkeerswegen arme landen, zooals Rusland, Canada, Zweden, Hongarije, enz., nog steeds hieruit vervaardigt. Houtafval, zonnebloemstengels, gras- en steppenplanten worden verbrand. Het in de planten aanwezige, aan organische zuren gebonden kalium wordt hierbij in kaliumcarbonaat omgezet. Door uittrekken met water, gevolgd door het verdampen van de vloeistof, wordt het kaliumcarbonaat (50—80%) naast kaliumsulfaat (5—20%), natriumcarbonaat, kaliumchloride en andere zouten verkregen. Hoogeveen 2° Asch in de plantk., zie Aschbestanddeelen.

3° In de geologie. Vulkanische asch is de zeer fijnkorrelige, vaste uitwerpselen bij een vulkanische uitbarsting. Men kan o.a. onderscheiden: juveniele- of magmaglasasch en accessorische asch. De eerste bestaat uit fijn verstoven vulkanisch glas (obsidiaan), de laatste uit fijne lavadeeltjes.
4° Gehalte van steenkool (geologisch), zie Kool.

Gebruik van asch in de liturgie. Het gebruik van asch als teeken van rouw is zeer algemeen. Men vond het reeds bij de Joden en de heidenen. Sinds ook bij de Christenen. In bijzonder liturgisch gebruik:

1° op zie Aschdag, door de bestrooiing, in kruisvorm, van schedel of voorhoofd; oorspronkelijk alleen bij de penitenten, daarna (11e—12e eeuw) gemeen voor alle geloovigen; hier en daar óók op andere dagen;
2° in de M.E. (vooral in kloosters) bij het afsterven, ter bestrooiing van den grond, waarop de stervende werd neergelegd;
3° bij kerkwijding en reconciliatie, en bij altaarwijding, deels droog en onvermengd, deels vermengd met water, zout en wijn (zie Aschkruisje, Aschwijding, Gregorius-water). Louwerse