Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 20-03-2019

Borduurwerk

betekenis & definitie

Borduurwerk - (zie pl.). Waar en wanneer het eerst b. is toegepast valt niet met zekerheid te zeggen. Volgens Plinius moeten de Phrygiërs het b. ’t eerst toegepast hebben.

In Byzantium noemde men een borduurwerker dan ook phrygio. In de eerste eeuwen van het Christendom vindt het b. weinig toepassing voor kerkelijke doeleinden. Onder Constantijn den Grooten komt het b. geheel in dienst der kerk. Voornamelijk worden tafereelen uit de H. Schrift of uit het leven van Christus geborduurd. In de 9e eeuw verbreidt het b. zich over Europa en komt ook in ’t Westen, vooral in de kloosters en aan de vorstenhoven, tot grooten bloei. In tegenstelling met het Westen, waar vooral zijde gebruikt wordt, treedt in de Noordelijke landen veel wolborduurwerk op den voorgrond.

Als meest bekend b. uit dien tijd (11e eeuw) geldt het tapijt van Bayeux (gobelinwerk van koningin Mathilde). In de 11e eeuw beginnen de zuiver Byzantijnsche vormen te verdwijnen om in de 12e en 13e eeuw plaats te maken voor kleine dierfiguren, takjes en blaadjes. In het midden van de 13e eeuw komen ook in het b. de architectonische vormen van de Gotiek tot uitdrukking. Tot de 13e eeuw worden vnl. de plat- en steelsteek, in verbinding met gouddraad, toegepast. Eind 14e eeuw openbaart zich in het b. een groote luxe.

Behalve gouddraad worden nu ook paarlen toegepast. Daarnaast ontstaat een streven om de schilderkunst nabij te komen door aanbrengen van licht en schaduw. Midden 15e eeuw groote bloei aan den Rijn, in Vlaanderen en in Bourgondië. In Vlaanderen hebben Van Eyck, Memline e.a. veel invloed op het b. uitgeoefend.

De mooiste borduurwerken uit dien tijd zijn de zgn. Bourgondische gewaden, vervaardigd voor de Orde van het Gulden Vlies. De techniek is het zgn. „en or battuz” of „battuz en or” (dicht naast elkaar gelegde gouddraden, waarover het zijdeborduurwerk wordt uitgevoerd). In de 15e en 16e eeuw wordt het b. door de tapijtweverij overvleugeld. Kenmerkend voor dit tijdperk is het gestyleerd plantmotief en het aanbrengen van reliëf. Belangrijke gedeelten worden opgevuld.

De tot nog toe veel gebruikte platsteek wordt verdrongen door applicatie. Langzamerhand krijgt het b. een meer wereldsch karakter. In de 17e eeuw wordt het b. toegepast op kleeding, meubilair en wandbedekking. De 18e eeuw brengt lichtere stijlvormen.

Goudborduren in verbinding met pailletten wordt nog veel toegepast, het reliëf wordt minder. Typeerend voor dezen tijd is het Chineesch borduursel, gobelin, Hongaarsche- en kruissteek. Het b. vindt in de woonhuizen nog ruime toepassing, voor kerkelijke doeleinden heeft het haar beteekenis verloren.

Alle tot nog toe besproken b. zijn met kleurige draden van wol of zijde, meest in verbinding met goud- of zilverdraad gewerkt. Een afzonderlijke groep vormen de linnenborduursels. Overblijfselen van Egyptische afkomst, dateerende uit de 3e—9e eeuw, vertoonen rijk b. In den Joodschen eeredienst werd het linnen gebruikt voor bedekking der offertafels. In den Christelijken eeredienst is het altaarlinnen waarschijnlijk het eerst in gebruik gekomen onder paus Bonifatius III. De vroegste, nog bewaarde, overblijfselen stammen uit de 10e eeuw en zijn afkomstig uit graven of reliekschrijnen. In de Romaansche kunstperiode bestaat de versiering vnl. uit kleurig b. In de middeleeuwen wordt het linnen over de geheele oppervlakte met wit b. bedekt, terwijl in de 14e en 15e eeuw het eerste opengewerkt b. voorkomt.

Gelijktijdig ontwikkelt zich het filet b. en uit beide ontstaat, met point coupe beginnend, de eerste kant. Uit denzelfden tijd dateert het Richelieu-b. dat gedurende de 17e eeuw veel toepassing vindt. Naast de nog behouden b. is in de modelboeken der 17e en de borduurpatronenboeken der 18e eeuw een rijk materiaal voorhanden. De bekendste, dateerende van 1597, 1601 en 1604, zijn van den Neurenberger kopergraveur Hans Sibmacher.

Drie nieuwe modelboeken van de dochter van den Neurenberger kunsthandelaar Paulus Fürst verschenen tusschen 1660 en 1680. Eind 18e eeuw komt in de borduurkunst het verval. In de 19e eeuw wordt in Weenen een poging gedaan tot wederopleving van het b. door opnieuw uitgeven van het Sibmacher patronenboek uit 1697.

Machinaal borduurwerk.

Dit b. wordt verdeeld in twee groepen: 1° het zgn.handborduurwerk. 2° het machinale b. Beide zijn echter machinaal werk. Het zgn. handb. maakt den steek na van het handwerk door met een draad de patronen in het goed te werken. Aan den achterkant loopt de draad dan altijd onder de fig. door, evenals bij echt handwerk. Het zgn. machinale b. heeft een boven- en onderdraad. De laatste hecht de steken van den eersten vast.

L i t.: M. Louis de Farcy, La Broderie du XIe siècle jusqu’a nos jours, d’apres des specimens authentiques et les anciens inventaires (2 dln. Angers 1890, geïll.); Marcus B. Huish, Samplers and Tapestry Embroderies (Londen 1900, geïll.); Joh. W. A. Naber, De borduurkunst (1901).

J. Rutten.