Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 20-03-2019

Boos

betekenis & definitie

Boos - Martin, Katholiek Duitsch geestelijke met dweepzieke natuur en mystieken aanleg.

* 25 Dec. 1762 te Huttenried (Zwaben), ♱ 29 Aug. 1825 te Sayn bij Neuwied. B. studeerde theologie in Dillingen onder Zimmer, Weber en Sailer, was rijk begaafd, maar excentriek en onevenwichtig. Als kapelaan in Unterthingau (1790), begon hij over te hellen naar de sola-fides-leer van Luther. De kerkelijke overheid greep herhaalde malen in, maar B. bleef eigenzinnig en trotsch zijn eigen meeningen aanhangen.

Hij had veel omgang met piëtistische kringen en zijn uitgebreide correspondentie wekte zelfs den argwaan der regeering. Hij stierf als pastoor van een plattelandsparochie in het Rijnland. Pogingen om hem van de Kath. Kerk te doen afvallen, mislukten.

L i t.: V. Thalhofer, Beiträge zu einer Gesch. des Aftermystizismus (1857, 62-68) ; F. K. Nielsen, Aus dein inneren Leben der Kath. K. im 19. Jahrh. (1882); G. Loesche, B. letzter Prozesz in österreich, in Festschr. für Brieger (1912, 189-222); Kirchen-lexikon (II, 1105-1108).

J.v.Rooij.