Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 20-03-2019

Bodembeweging ten gevolge van mijnbouw

betekenis & definitie

Bodembeweging ten gevolge van mijnbouw - Door mijnbouw (afbouw) wordt het evenwicht in het omliggende gebergte gestoord, waardoor dit in beweging komt. Een gedetailleerde, algemeen geldige theorie over deze beweging is niet op te stellen door de vele plaatselijk verschillende factoren, die hierop invloed uitoefenen [opbouw en samenstelling van het gebergte, wijze van opvullen der afbouwholruimte, diepte van den mijnbouw, helling (→ Invallen) der lagen, uitgestrektheid van het afbouwveld, enz.].

De sedert Toilliez en Gonot (1838—’39) opgestelde theorieën hebben over het algemeen slechts plaatselijke en wat de oudere betreft veelal nog slechts historische waarde. De eerste onderzoekers trachtten uitsluitend een verklaring te vinden voor de door mijnbouw veroorzaakte beweging der aardoppervlakte, daar deze vaak beschadigingen van eigendommen ten gevolge heeft (→ Mijnschade), en stelden zich ten doel vlakken aan te geven, die de inwerkingssfeer van den mijnbouw begrensden. Daar scheuren aan de aardoppervlakte meestal werden beschouwd als de zichtbare snijlijnen van deze grensvlakken met de oppervlakte, werden de grensvlakken ook breukvlakken genoemd. Thans weet men, dat de breukvlakken niet de grensvlakken der beweging zijn. Er werd vrijwel uitsluitend aandacht geschonken aan de verticale beweging (zakking). Op de beteekenis van de horizontale beweging der aardoppervlakte als mijnschadefactor wees voor het eerst Korten (1909).

In de laatste jaren wordt vooral in Duitschland, Groot-Brittannië en Nederland ook de afbouwinwerking in de ondergrondsche werken waargenomen en bestudeerd. Doel is hierbij het vinden van grondslagen voor een wetenschappelijke beheersching van den gebergtedruk en dezen dienstbaar te maken bij den verderen afbouw. Aan de hand van waarnemingen in binnen- en buitenland kan een globale beschrijving der beweging gegeven worden. Wij denken hierbij voornamelijk aan lagen met horizontale ligging of geringe helling. Er zijn twee bewegingsphasen te onderscheiden. Wat de verticale beweging betreft, stijgen in de eerste phase (2 à 3 maanden) de lagen onder de afbouwruimte (liggende of → vloerlagen genaamd) en dalen de lagen op gelijk niveau met den afbouw tot op zekeren afstand, terwijl de zakking zich voortplant in het bovenliggende gebergte (hangende of → daklagen genaamd) tot aan de aardoppervlakte (fig. 1).

In de tweede phase (fig. 2) dalen de vloerlagen, de lagen op gelijk niveau zijn in rust en het bovenliggende gebergte zakt door. Men kan aannemen, dat het einde der beweging in het hangende gedurende deze periode wordt bepaald door een naar buiten gericht plat vlak (grensvlak), dat een zekeren hoek ⍺ (grenshoek) met de horizontale maakt. Ergens tusschen het grensvlak en het loodvlak door den afbouwrand in is een zone, waar vaak sterke doorbuigingen der lagen resp. breuken optreden, die aan de oppervlakte als scheuren meestal met trapvormige hoogteveranderingen zichtbaar zijn (breukvlak). De helling van het breukvlak verandert met de grondsoort.

In de figuren is dit alléén tot uiting gebracht aan de grens tusschen het steenkolengebergte en het dekgebergte. De zakking heeft hare maximale waarde, indien de doorsnede A—B van het afbouwveld een bepaalde grootte heeft bereikt. Deze grootte is afhankelijk van den grenshoek (fig. 2).

De horizontale componente der beweging is hoofdzakelijk waargenomen aan de aardoppervlakte. Loodrecht boven het afbouwveld vindt in beide bewegingsphasen lengteverkorting plaats (drukwerking), terwijl naar buiten, tusschen den loodrecht naar boven geprojecteerden afbouwrand en de plaats, waar de beweging eindigt, lengtevergrooting geconstateerd wordt (trekwerking).

Waar de trekwerking het grootste is, ligt de reeds besproken breukzone. De doorsnede van het afbouwveld, waarbij de sterkste horizontale werking wordt uitgeoefend, is gelijk aan de helft van de doorsnede van het afbouwveld, waarbij de grootste zakking ontstaat. Wegens het geleidelijk tot stand komen van de holruimte vallen de beide bewegingsphasen meestal gedeeltelijk samen. In sterke mate kan het bewegingsbeeld beïnvloed worden door tectonische breuken (→ Storingen).

Lit.: E. Kolbe, Translocation der Deckgebirge durch Kohlenabbau (Oberhausen 1903); A. H. Goldreich, Die Theorie der Bodensenkungen in Kohlengebieten (Berlijn 1913); dr. P. Krusch, Gerichtsund Verwaltungsgeologie (Stuttgart 1916); A. H. Goldreich, Die Bodenbewegungen im Kohlenrevier und deren Einfluss auf die Tagesoberfläche (Berlijn 1926). Verder vele artikelen in div. tijdschriften, o.a. Glückauf; Mitt. a. d. Markscheidewesen; Zeitschr. f. d. Berg-Hüttenund Salinenwesen im Preuss. Staate; Verhandelingen v. d. Geol.

Mijnbouwk. Genootschap voor Nederland en Kol.; Annales des mines de Belgique; Colliery Guardian; Colliery Engeneering, enz. Ook literatuur in bovengenoemde handboeken.

Grond.