Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 20-03-2019

Biechtvader

betekenis & definitie

Biechtvader - Om geldig het verzoeningssacrament toe te dienen, moet men in alle geval 1°priester zijn (voor zekere gebruiken in de middeleeuwen, → Leekenbiecht); 2°jurisdictie of → rechtsmacht hebben. Door studie en wetenschap, en anderzijds door gebed, deugdenbeoefening en psychologische ervaring, moet de biechtvader zich bekwamen tot zijn vijfvoudige taak; hij is immers: 1°bedienaar van het sacrament, vooral door de absolutie. → Biechtgeheim. 2°Vader, zooals het Nederlandsche woord het kenschetsend uitdrukt.

Door louter bovennatuurlijke goedheid voor de biechtelingen gelijke hij zoo goed mogelijk op het goddelijk voorbeeld, Christus zelf, dien de geloovigen in den b. met eerbied en vertrouwen moeten erkennen. 3°Rechter, daar de biecht ingesteld is als een gerechtelijke daad. Hij moet namelijk oordeelen over de zonden; er voor zorgen, dat voldoende stof voor de absolutie zeker aanwezig zij (wat licht te verzekeren is door een algemeene beschuldiging van al de zonden des levens uit te lokken), en dat de biechteling bekenne, wat hij zeggen moet. Daartoe heeft hij het recht en den plicht kiesch en voorzichtig te ondervragen, gelijk hij dat noodig acht. Ook over de gesteltenissen van den biechteling moet hij een oordeel vellen, of ze nl. tot de kwijtschelding voldoende zijn, wat berouw, en voornemen, en vluchten der gelegenheden betreft. Vooral bij steeds hervallende zondaars is zulk oordeel bedenkelijk. Twijfelt, na zorgvuldige opwekking, de biechtvader nog aan de noodige gesteltenissen, dan mag hij toch de absolutie voorwaardelijk geven, indien daartoe een betrekkelijk gewichtige reden in den noodtoestand van den geloovige bestaat; maar hij mag dan ook de kwijtschelding uitstellen, telkens als dit uitstel den biechteling nuttig zijn zal. 4°Leeraar: zoo moet hij minstens die kennis verstrekken, welke tot een geldige absolutie vereischt is, nl. desnoods een voldoende berouw en een akte van geloof in de vier hoofdwaarheden leeren verwekken.

Wat de waarschuwingen aangaat, spreke of zwijge de b. naarmate een of ander voordeeliger schijnt; doch zelfs wanneer de biechteling de vermaning in den wind zou slaan, moet de b. spreken, en desnoods de absolutie weigeren, als zijn stilzwijgen tot geestelijk algemeen nadeel strekken zou, omdat de Christenen het zouden opvatten (hoe onvoorzichtig ook) als een goedkeuring. De b. mag toch den biechteling niet dwingen een denken handelwijze op te geven, die met degelijke waarschijnlijkheid geoorloofd is. Ook na de biecht behoort de priester zijn waarschuwingen aan te vullen of te verbeteren, als dit tot voordeel van den biechteling strekt en kan geschieden zonder tekortkoming aan het biechtgeheim. 5°Geneesheer der geestelijke kwalen. Hij zal dus de middelen tot voorkoming der zonden, tot oplossing der moeilijkheden (bijv. om de gelegenheden tot zonde te schuwen), tot uitroeiing der booze neigingen, eindelijk tot beoefening der deugden aanduiden.

De b. is wel geen overste of wetgever; wat dus niet verplichtend is, kan hij niet strikt opleggen; hij spore toch oordeelkundig den daartoe bekwamen biechteling tot het betere aan, en geve inlichting, troost, opbeuring met zielkundige behendigheid. Zoo grenst zijn taak van geneesheer aan die van geestelijken leider. De Christenen moeten wel begrijpen, dat het ambt van b. zich geenszins beperkt tot het geven der absolutie, tot vergiffenis der zonden, maar dat Christus en de Kerk wenschen, dat zij door de aangepaste geestelijke leiding van een vasten biechtvader, aan wien ze zich ten volle bekend maken, het meeste voordeel uit het verzoeningssacrament halen.

Lit.: behalve de moraalboeken van oudere en nieuwere schrijvers, zie o.a. de Praxis confessarii, van S. Alphonsus, Aertnijs, Reuter enz.; verder Beaudenom, Pratique Progressive de la confession et de la direction (Parijs, z.j.); Zelle, La Confession d’après les grands Maîtres (Parijs 1893); Krieg, Wissenschaft der SeelenIeitung (Freiburg i.B. 1904 vlg.): Honnay, L’art de la direction (Brussel 1915); Van Eyck, Geestelijke leiding (Averbode 1931); Salsmans, Biecht-hooren (1933).

Salsmans.