Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 25-07-2019

Ervaring

betekenis & definitie

Ervaring - Ervaring is in ruimeren zin elke waarneming of ondervinding, die ons feitenmateriaal aanbrengt voor ons verstandelijk kennen, of ook dit feitenmateriaal zelf. Men onderscheidt dan uiterlijke (physische) en innerlijke (psychologische) ervaring.

In engeren zin noemt men ook e. een op waarneming en ondervinding berustend practisch inzicht (vgl. „man van ervaring”). Wetenschappelijke e. is een op observatie en experiment berustende kennis. → Kenbronnen.Kant verstond onder „Erfahrung” de hoogste menschelijke kennis, die tot stand komt door samenwerking van zinnelijke aanschouwingen en verstandelijke begrippen, m.a.w. door een verbinding van aposteriorische (materieele) en apriorische (formeele) elementen: aanschouwingen alleen blijven onbekend; begrippen alleen hebben geen inhoud.

v. d. Berg Religieuze ervaring.

In navolging van Schleiermacher beproefde men in vele Protestantsche en Modernistische kringen de diepere eenheid van het godsdienstig leven te verklaren uit de religieuze ervaring. Wat er precies moet onder verstaan worden, is niet altijd duidelijk. Schleiermacher zelf, die het begrip in de godsdienstpsychologie invoerde, heeft hier schuld aan. Op sommige bladzijden van zijn beroemde Reden über die Religion zou men zeggen, dat de religieuze ervaring niets anders is dan een bijzondere gevoelstoon, die ’s menschen leven vergezelt en groeit uit de ervaring van algeheele afhankelijkheid. Op andere bladzijden evenwel wordt die religieuze ervaring tot een meer objectief vermogen, dat den mensch in staat stelt het goddelijke aan te voelen. In deze beteekenis wordt het woord nu door de meeste Protestantsche auteurs gebruikt: in en door de religieuze ervaring wordt de mensch, zonder tusschenkomst van het discursieve denken, zich onmiddellijk van het religieus object bewust. Sommigen vatten nu die onmiddellijke bewustwording van het religieuze object op als een intuïtie van het goddelijke, anderen meer als een Kantiaansche categorie a priori: zooals het ware het apriori is van de wetenschap, het goede van de ethica en het schoone van de aesthetica, zoo is het heilige het apriori van de religie, d.w.z. ons in het godsdienstig gevoel onmiddellijk gegeven.

Wie de religieuze ervaring opvat als een intuïtie van het goddelijke, vergeet, dat het goddelijke ons niet direct toegankelijk is. Wij kunnen God niet zien noch direct aanvoelen, maar alleen uit de schepping of zijn inwerking op de zielen tot zijn bestaan en wezen besluiten.

Wie de religieuze ervaring opvat als een categorie a priori, veronderstelt, dat zij zelf haar object voortbrengt, maar verklaart hiermee niet, waarom God niet alleen als een idee, maar ook als een realiteit gedacht wordt.

Wij kunnen dientengevolge aan de religieuze ervaring geen andere dan een subjectieve beteekenis toekennen, d.w.z. zij beteekent voor ons niets anders dan het complex gevoelens en strevingen, die de mensch in zijn godsdienstig leven ervaart en die ontspringen uit zijn opvattingen over God, hetzij deze gegroeid zijn uit zijn denken over God, hetzij ze ontspringen uit zijn geloof in de goddelijke openbaring.

Lit.: L. Bellon, Godsdienstwijsbegeerte (1934); G. Wunderle, Ueber das Irrationale im religiösen Erleben (1930): H. J. De Graaf (Vrijzinnig-Protestantsch), De godsdienst in bet licht der zielkunde (1928).

Bellon