Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 20-03-2019

Biechtgeheim

betekenis & definitie

Biechtgeheim - Daar Christus de biecht der doodzonden oplegde, gebood hij meteen, als wijze Wetgever, het noodige middel, nl. het b., om die wet door menschen te doen onderhouden, en om het geestelijk welzijn der geloovigen en hun vertrouwen in de biecht te verzekeren. Die verplichting ontstaat dus uit Gods wil; ze werd ook door het kerkelijk recht hoe langer hoe strenger bekrachtigd, vooral in het 4e Concilie van Lateranen (1215) en in den C.I.C. can. 889, 890.

Schending van het b. is tegen de deugd van godsdienstigheid, om den smaad aan het verzoeningssacrament toegebracht, en doorgaans ook tegen de rechtvaardigheid tegenover den biechteling om schending der overeenkomst tot zwijgen en om kwaadsprekerij. Rechtstreeks wordt het b. geschonden, als men een gebiechte zonde van een bepaalden persoon voortvertelt; onrechtstreeks, als men iets zegt of doet of laat, waaruit anderen de gebiechte zonden zouden kunnen afleiden of gissen; ook is buiten de biecht alle gebruik der biechtkennis verboden, dat eenigerwijze den biechteling zou mishagen.

Om den geloovige volkomen waarborg te verzekeren, is 1°alle rechtstreeksche schending een doodzonde, hoe klein ook de zonde is die men uitbrengt; de biechtvader, die er zich moedwillig aan schuldig maakt, valt in den kerkelijken ban, den paus ten strengste voorbehouden (C.I.C. can. 2369); 2°alle gebruik van → probabilisme blijft uitgesloten; 3°ook om geen enkel bezwaar houdt ooit de verplichting tot het b. op, al was het leven van den biechtvader er bij betrokken of aanzienlijk nadeel van het gemeenebest. In de meeste landen is het nu door de wetgeving aangenomen, dat een priester gerechtelijk getuigenis weigeren mag omtrent hetgeen hij als biechtvader of als geestelijk raadsman vernam. Kan echter gebruik maken van dit verschooningsrecht het geheim nog niet genoeg vrijwaren, dan mag hij zonder leugen eenvoudig antwoorden dat hij niets weet, en is derhalve ook daartoe verplicht.

Martelaars van het b. zijn o.a. de H. Johannes Nepomucenus (✝ 1383, Praag); pastoor Joh. Sarkander, in 1860 gelukzalig verklaard; P. Garnet S.J. (✝ 1606, na de „buskruit-samenzwering”); P. Antoninus Timmermans O.P., te Antwerpen gewurgd (1582), nadat men hem vruchteloos ondervraagd had omtrent de biecht van J. Jaureguy, schuldig aan moordaanslag op den Prins van Oranje. — Gods Voorzienigheid schijnt bijzonder over het b. te waken, ook in het geval van afvallig of krankzinnig geworden priesters.

Volgens de reden van bestaan van het b. (boven), vallen daaronder niet alleen de met het oog op absolutie beleden zonden, ook de dagelijksche, maar ook alles wat de biechteling daarbij voegde om te biechten. Andere zaken kunnen niet naar willekeur van den geloovige daaronder begrepen worden, maar doorgaans moeten die toch krachtens strikt toevertrouwd geheim verzwegen. Komt de biechtvader ook buiten de biecht de zonden te kennen, dan schendt hij zijn b. niet door van die buitensacramenteele kennis gebruik te maken.

Alleen de instemming van den biechteling, heelemaal vrij, wezenlijk en duidelijk gegeven en daarna niet ingetrokken, kan zekere mededeeling van de biechtkennis, of eenig gebruik daarvan buiten de biecht, wettigen.

Niet slechts de biechtvader, maar al wie op gelijk welke wijze iets uit de biecht te weten komt, is door het b. gebonden.

Lit.: Mosmans, Geheim en Lijden (1911); Kurtscheid, Das Beichtsiegel (Freiburg i.B. 1912); Honoré, Le secret de la confession (Brugge 1924).

Salsmans.