Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 21-03-2019

Artillerie

betekenis & definitie

Artillerie - Men onderscheidt bij de landmacht:

Lichte a., bestaande uit kanonnen met kaliber 6 à 8 cm en houwitsers met kaliber 10 à 12 cm. Hiertoe behooren: 1° Veld-artillerie, zoowel kanonnen met kaliber 7 à 8 cm als houwitsers met kaliber 10 à 12 cm; worden door (als regel 6) paarden getrokken; de bedieningsmanschappen zitten op de voertuigen. 2° Rijdende artillerie, kanonnen met kaliber 7 à 8 cm, door paarden getrokken; de bedieningsmanschappen zijn bereden; wTorden ingedeeld bij lichte troepen (cavalerie of cavalerie en wielrijders). 3° Berg-artillerie, kanonnen met kaliber 6 à 8 cm, die in verschillende lasten kunnen worden verdeeld; door paarden getrokken; in moeilijk terrein in draaglasten op paarden vervoerd. Het vermogen van berg-artillerie is geringer dan van veld- en rijdende artillerie. Enkele landen hebben ook lichte houwitsers (10 cm) bij de berg-artillerie.

Middelbare artillerie, lange kanonnen met kaliber 10 à 12 cm en houwitsers met kaliber ± 15 cm; worden door paarden of door motoren getrokken.

Zware a., alle soorten a. met kaliber van 15 cm af (houwitsers van 15 cm rekent men onder middelbare artillerie). Als regel motortractie. In het buitenland onderscheidt men nog de zwaarste artillerie met kalibers van 21 cm en meer. De Duitschers gebruikten in den oorlog 1914—1918 de 42 cm mortieren en een 21 cm kanon, het zgn. Parijs kanon, dat 120 km schoot. Frankrijk bezit o.a. een 52 cm houwitser.

Luchtdoel-artillerie (afweergeschut, anti-luchtvaartgeschut) is het geschut, speciaal bestemd om te vuren op luchtdoelen (vliegtuigen, ballons, luchtschepen). Als regel kaliber van 7 à 8 cm in mindere mate 10 cm. Is geplaatst in vaste opstellingen (beide soorten) of is mobiel en heeft dan motortractie (7 à 8 cm).

Kust-artillerie omvat alle soorten a. opgesteld in vaste opstellingen ter verdediging van havens en kusten.

Spoorweg-artillerieals regel zwrare en zwaarste a. gemonteerd op spoorwagens; er wordt als regel vanaf den spoorwagen geschoten. Wordt o.a. in Amerika gebruikt voor de kustverdediging.

Vesting-artillerie noemde men vroeger de a., die aan vestingen was gebonden; zij is in den laatsten oorlog mobiel gemaakt.

Belegerings-artillerie noemde men vroeger de a., die bij de belegering van vestingen door den belegenaar werd aangevoerd ter versterking zijner organieke a.

Loopgraaf-artillerie (mijnenwerpers), ontstaan in den stellingoorlog, kaliber 7 tot 24 cm; werpt projectielen met groote springlading tot op afstanden van ± 2 km ter vernieling van hindernissen en voorste loopgraven. Wordt opgesteld in de loopgraven. -zie Artillerievuur.

Naar gelang van de indeeling in het leger onderscheidt men: divisie -artillerie (veld-, rijdende en berg-artillerie), divisiegroeps- of legerkorps-artillerie (middelbare en zware artillerie), leger-artillerie (middelbare, zware en zwaarste artillerie), artilleriereserve (réserve générale d’artillerie), waarin alle soorten en kalibers kunnen worden opgenomen. Deze laatste is ter beschikking van den opperbevelhebber om te worden gebruikt waar zulks noodig is. Ze is als regel gemotoriseerd. In den laatsten oorlog heeft de a. een groote rol gespeeld, enorme hoeveelheden a. werden gebruikt, bijv. bij den aanval bij La Malmaison op 23 Oct. 1917 werden door de Franschen op een front van 10 km ingezet ± 1100 stukken a., d.i. 1 stuk op ruim 9 m front. Daardoor en door de groote verliezen aan a. werd veel van de industrie gevergd; in 1917 werden in Frankrijk alleen reeds 10 800 veldkanonnen vervaardigd, in Duitschland werden in Augustus 1916 afgeleverd 1 000 veldkanonnen.

Nijhoff.

Bij de zeemacht wordt de a. naar het kaliber verdeeld in zwaar, middelbaar en licht geschut; de grens tusschen zwaar en middelbaar geschut ligt ongeveer bij 21 cm, die tusschen middelbaar en licht ongeveer bij 10,5 cm. Deze grenzen waren tot voor kort betrekkelijk willekeurig, doch zijn ten gevolge van internationale verdragen betreffende wapenbeperkingen ter zee meer internationaal geworden.

De taak van de zware a. is het voeren van den strijd tusschen de hoofdmachten der vijandelijke vloten op groote afstanden. Het middelbare geschut vormt op de slagschepen en slagkruisers de secundaire batterij, welke zoowel bestemd is om op middelbare afstanden in den hoofdstrijd in te grijpen, als om aanvallen van torpedomaterieel af te slaan. Het lichte geschut is vnl. bestemd voor het afslaan van vliegtuig- en onderzeebootaanvallen. Op kleinere schepen zooals kruisers en jagers treft men geen zware a. aan. Op artilleriegebied is het middelbare geschut het hoofdwapen van deze soort schepen.

Naar de soort van het geschut maakt men nog onderscheid tusschen achter laad-, snelvuur- en semiautomatisch geschut. Onder achterlaadgeschut (in tegenstelling met het geheel verouderde voorlaadgeschut) worden verstaan de kanonnen, waarbij de gasafsluiting geschiedt door plaat en ring. In de Ned. marine is dit geschut verdrongen door het snelvurend geschut, waarbij de gasafsluiting door hulzen geschiedt. Zooals de naam reeds aangeeft is van dit geschut de vuursnelheid grooter dan van het achterlaadgeschut. Bij het semi-automatisch geschut geschiedt een deel der behandeling van het geschut door den druk der buskruitgassen. Na het afvuren van het schot wordt het sluitstuk automatisch geopend en de achtergebleven huls uitgeworpen.

Door het inbrengen van een nieuwe patroon sluit het sluitstuk zich vanzelf en is het afvuurmechanisme gespannen. Het gevolg is wederom vergrooting van de vuursnelheid. Bij de mitrailleurs wordt de nieuwe patroon ook automatisch ingebracht, het sluitstuk gesloten en het afvuurmechanisme gespannen. Onder de mitrailleurs komen er reeds voor met een kaliber van 40 mm, welke springende granaten van meer dan 400 gram (zie conventie van Petersburg) verschieten. Deze mitrailleurs zijn dus automatische kanonnen en vallen niet meer onder het begrip zie geweermitrailleurs. Zij zijn in hoofdzaak bestemd tegen vliegtuigen, onderzeebooten en torpedomotorbooten, teneinde op deze hetzij zeer snelle, hetzij weinig zichtbare wapens gedurende korte tijden van zichtbaarheid, overstelpend vuur af te geven.

Voorts heeft men bij do marine nog sloep- en landdingsgeschut. Het sloepgeschut dient ter bewapening van gewapende sloepen, welke landingstroepen overbrengen. Landingsgeschut is licht geschut, dat gemakkelijk uit sloepen aan land gebracht kan worden en aldaar meestal door de bedieningsmanschappen wordt getrokken. Van deze beide soorten geschut is in de gevechten tegen den inlandschen vijand een veelvuldig gebruik gemaakt. Krombaangeschut (houwitsers en mortieren) komt op de vloten niet voor.

Bij de marine vormen de artillerieschepen de kern van de scheepsmacht. Zij bepalen de waarde der vloten. Het beste voorbeeld hiervan vindt men in de Conferentie van Washington, alwaar de groote mogendheden bij onderlinge overeenkomst naast maxima aan tonnage, ook maxima aan de kalibers der a. stelden (slagschepen en slagkruisers <( 40,1 cm, kruisers <( 20 cm). Juist de opvoering van het kaliber der zware a. heeft na den Russisch-Japanschen oorlog een wedstrijd in bewapening ontketend. Het begin hiervan was de Dreadnoughts. Er is een natuurlijk evenwicht tusschen tonneninhoud en de a. van een oorlogsschip, waarin slechts door nieuwe technische vindingen wijziging kan worden gebracht.

Heeft echter zoo een evenwichtsverstoring plaats, dan ontstaat er alle aanleiding voor een nieuwen bewapeningswedstrijd. Als nieuwe verstoring noemen we den bouw van de Duitsche pantserkruisers type Deutschland, welke, binnen de bepalingen van het vredesverdrag van Versailles blijvend, aan een beperkte tonnenmaat (10 000 ton) een groote verzwaring der artillerie (6 a 28 cm) en een groote snelheid (26 mijl) paren. Dit scheepstype werd mogelijk door groote besparingen op rompgewicht en machinegewicht. Er zijn practisch geen scheepstypen, waarop geen a. voorkomt. In welke mate, tot welk doel en in welke verhouding tot andere wapens (torpedo, mijn, bom, enz.) wordt bij de onderscheiden scheepstypen behandeld.

zie Cikot.

Artillerie in België. De Belg. veldartillerie is gewapend met kanonnen cal. 75 en 105 mm en met houwitsers cal. 105 en 150 mm.

De legerartillerie, die volledig gemotoriseerd is, beschikt over kanonnen cal. 156 mm, houwitsers cal. 6" en 155 mm en mortieren cal. 220 mm. Het Belg. leger bezit verder mortieren V. D. cal. 58 L en 70 mm als loopgraafgeschut en zware artillerie op pantsertrein. De hoogste draagwijdte der veldkanonnen wordt thans berekend op 12 km (cal. 105 mm), die der houwitsers op 9 km 600. Voor de kanonnen der legerartillerie bereikt zij 15 km, en nagenoeg 11 km voor de houwitsers en de mortieren. Hun practische draagwijdte is van 6 tot 10% kleiner. zie België (leger).

V. Coppenolle.