Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 02-02-2019

Angelsaksisch

betekenis & definitie

Angelsaksisch - of oud-Engelsch heet de taal van de Angelsaksen tot ca. 1100 (daarna middel-Engelsch). Het A. omvat: het Northumbersch (N. van Engeland en Z.Schotland), het Mercisch (centraal Engeland), Kentisch (Kent) en West-Saksisch (ten Z. van de Theems en ten W. van Kent), tezamen nochtans één taal. De oudste glossen dagteekenen van ca. 700, vervolgens zijn teksten uit de 8e eeuw en later bekend, die een tamelijk rijke letterkunde uitmaken.

Als West-Germaansche taal is het A. nauw verwant met Friesch, Nederlandsch, hoog- en neder-Duitsch, maar vooral met het eerste, zoodat velen een Anglo-Friesche groep onder de W. Germ. talen aannemen. Anglo-Friesche trekken zijn: a,e-klanken voor oudere a-klanken: Angelsaksisch: thaet, O. Friesch: thet = dat;

A. raêd. O. Fr.: rêd = raad; behandeling der groep -anth als -óth: A.: tôth, O. Fr.: tôth = tand; A.: ôther, O. Fr.: ôther = ander (Got. anthar); palatalisatie van k tot k' (waaruit tsj-klank) en van g tot j: Eng.: cheek, O. Fr.: ziake = kaak; Eng.: speech, O. Fr.: spêtze = spraak; Eng.: yield, O. Fr.: ielda = gelden; Eng.: way, O. Fr.: wei = weg; gevallen van „breking”, zooals A.: cneoht, reoht, O. Fr.: kniucht, riucht = knecht, recht. Deze en andere inguaeonismen worden in de overige W. Germ. talen of weinig of in het geheel niet aangetroffen. Na de 9e eeuw vestigen zich Scandinaviërs in het N. en O. van Engeland, met het gevolg, dat de taal aldaar een gemengd karakter aanneemt. Dit is echter eerst in middel-Engelschen tijd waar te nemen, want de A. (vooral West-Saksische) schrijftaal blijft tot aan het einde der 11e eeuw de kenmerken eener oud-Germ. taal behouden: ruim gebruik der buigingsvormen, woordorde als in Duitsch of Ned., zuiver W. Germ. woordenschat zonder bijmenging van Scandinavische elementen (enkele Keltische en vooral Lat. leenwoorden).

Lit.: Grein, Bibliothek der ags. Prosa (Kassel en Göttingen 1870.); Grein-Wülker, Bibliothek der ags. Poesie (Kassel 1881); Sievers, Angelsächsische Grammatik (Halle 31898); Bülbring, Altenglisches Elementarbuch (Heidelberg 1901). Mansion.