Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 02-02-2019

Analogie

betekenis & definitie

Analogie - 1°oorspronkelijk mathematische term (Gr. analogia = verhouding, vergelijking, evenredigheid), een bepaalde betrekking aanduidend tusschen twee getallen (verhouding, bijv. 4:6) of een gelijkheidsbetrekking tusschen twee getallenverhoudingen (vergelijking, bijv. 4:6 = 2:3); werd later toegepast op alle gevallen, waar ondanks, soms groot verschil, een zekere overeenkomst tusschen bepaalde dingen werd gezien.

2°In dezen uitgebreiden zin vindt de a. toepassing in de Aristotelisch-Thomistische wijsbegeerte. Men spreekt hier van eenzinnigheid (univocitas), wanneer eenzelfde benaming gegeven wordt aan meerdere onderling volkomen gelijke dingen; van dubbelzinnigheid (aequivocitas), wanneer deze volkomen verschillen; van meerzinnigheid (analogia), wanneer ze ondanks onderling verschil punten van overeenkomst vertoonen. A. is dus overeenkomst tusschen verschillende dingen (similitudo dissimilitudinis). Grondbegrip der Aristotelisch-Thomistische wijsbegeerte is het analogisch zie zijnsbegrip (zieAct en potentie). De metaph. a. berust vooral op het metaph. zie causaliteitsbeginsel: een gezonde wandeling is een wandeling, die gezond maakt, de Eeuwige Waarheid (God) is de bron van alle waarheid; al zijn oorzaak en gevolg zeer verschillend, beide moeten toch een zekere overeenkomst bezitten. Alle kennis van metaph. dingen (God, ziel, verstand, vrije wil, zelfstandigheid, enz.) is analogische, maar zekere kennis, berustend op het causaliteitsbeginsel. Analogische kennis is dus niet het resultaat van een analogiebewijs; dit waarschijnlijkheidsbewijs, waarbij men uit overeenkomst tusschen twee dingen in een bepaald punt besluit tot waarschijnlijke overeenkomst in een ander daarmee samenhangend punt, berust omgekeerd juist op een a.

Lit.: Cajetanus, De Nominum Analogia, ed. De Maria (1907); J. M. Ramirez, De Analogia sec. doctr. Arist.-Thom. (Matriti 1922); Jos. Habbel, Die Analogie zwischen Gott und Welt (1928): Garrigou-Lagrange, Dieu, son existence et sa nature (1928); Jos. Sankeler S.J., Die Lehre von der Analogie des Seins (1931); Manser, Das Wesen des Thomismus (1932); Przywara, Analogia entis (1932).

v. d. Berg.
3°A. in de psychologie is het middel waardoor uit meer of minder groote gelijkheid van organen en levensuitingen bij menschen en dieren besloten wordt tot gelijkheid van functies en van natuur. Daar het zieleleven slechts bewust is aan dengene, die het beleeft en wij geen onmiddellijke kennis kunnen hebben van eens anders psychische toestanden, is a. het eenige criterium ter beantwoording der vraag, of een ander levend wezen dezelfde experiënties bezit als wij. Van den anderen kant moet a. echter met groote voorzichtigheid gebruikt worden: men hoede zich voor anthropomorphisme, waarin sommige dierpsychologen gevallen zijn (Brehm, Romanones). Gedeeltelijk uit reactie hiertegen is het Behaviorisme ontstaan.
v. d. Veldt.
4°A. in de taal is het verschijnsel, dat woorden, woordvormen en zinsconstructies gelijkvormig worden gemaakt aan een bepaald model. Het ordenend verstand brengt de woorden en vormen in groepen bijeen, die wij stof- en vormgroepen noemen. De stofgroepen berusten op gelijke beteekenis of klank, bijv. steken stok staak stek, de vormgroepen op gelijke functie, bijv. alle comparatieven, zwaarder, sterker, harder enz. Naar deze modellen kunnen dan bestaande vormen gewijzigd worden of nieuwvormen ontstaan. Nieuwe vormen treft men bijv. aan in de woordafleiding; zoo ontstond naar leugen aar, reden aar ook kluize naar, kunste naar enz., omdat de n bij het suffix gedacht werd. De Ned. meervoudsuitgang op -s, die in het Mnl. nog zeldzaam is verspreidde zich door de werking der a. hoe langer hoe meer, en werd in het Afrikaansch zelfs de eenige. Wijziging van bestaande vormen had plaats bijv. bij vele sterke werkwoorden; zoo werd het Mnl. ic bant, du bants naar de meervoudsvormen wi, si bonden, veranderd in het tegenwoordige: ik bond. In het D. had de wijziging daarentegen in omgekeerde volgorde plaats.

Op alle gebieden van de taal werkt de a., zoowel in morphologie als in syntaxis, orthographie en semasiologie. De volksetymologie berust in principe op haar. Ze is een van de voornaamste factoren der taalontwikkeling en vaak wordt ze in tegenstelling gebracht met de klankwettige ontwikkeling der taal. Meestal is ze onbewust.

Lit.: J. van Ginneken, Principes (1907); H. Paul, Prinzipien (1920); J. Vendryes, Le Langage (1921).

v. Marrewijk.
5°Analogie in de geschiedenis is de overeenkomst van twee hist. gegevens in een of meer kenmerken, waaruit tot de overeenkomst van die gegevens ook in andere kenmerken wordt besloten.

Lit.: A. Feder, Lehrbuch der hist. Methodik (Regensburg 1921).

F. Sassen.
6°Analogie in de kindertaal, zie Kindertaal, sub 3c, zie Tijdwoorden, zie Taalschepping.