Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 23-04-2019

A. van collem

betekenis & definitie

A. van collem - Ned. letterkundige; * 13 Oct. 1858 te Amsterdam, ✝ 3 Nov. 1933. Lyrisch dichter, wiens werk, zeer ongelijk van letterkundige waarde, een sterk sociale strekking droeg, doch zich allengs zuiverde tot een religieus-symbolisch communisme, waarin de ziel streeft naar eenheid met het Heelal Eenige zijner liederen behooren tot de schoonste van hun tijd. Uit zijn gansche werk komt een edele en beminnenswaardige persoonlijkheid naar voren.

Werken: Russische Melodieën (1891); Van Stad en Land (1906); Liederen van Huisvlijt (1906); Liederen der Gemeenschap (3 dln. 1918, 1920, 1922); Opstandige Liederen (1918); Van God en de Natuur (1921); Van de Nieuwe Gemeenschap der Menschen (1924); Soldaten (1927); God (1930).

Lit.: Bloemlezing uit de gedichten, ingeleid door H. Roland Holst-van der Schalk (1932); Is. Querido, Letterkundig Leven (I en III); H. Marsman, Kort Geding; A. Kievits, Een Wieledenker, in Onze Taaltuin (1933); A. van Duinkerken, in Dietsche Warande en Belfort (Dec. 1933). Asselbergs