koning der Nederlanden (1772-1843), gevoelde en toonde zich, met beroep op een historisch recht van de Oranjes, schutspatroon van de Ned. Hervormde Kerk.
Hij legde aan deze Kerk in 1816 het Algemeen Reglement op, dat een nieuwe, van de in de Dordtse Kerkorde omschreven afwijkende bestuursorganisatie inhield en dat met de daaraan toegevoegde bijzondere reglementen aanleiding is geworden tot een langdurige kerkelijke strijd in de 19de en 20ste eeuw. De Katholieken in België joeg de koning tegen zich in het harnas door zijn besluiten van 1825, waarbij de opleiding van geestelijken aan het Collegium Philosophicum te Leuven door vanwege de koning benoemde hoogleraren verplicht gesteld werd.
De bedoeling van deze maatregel was het „ultramontanisme” tegen te gaan en een Katholieke Kerk te krijgen, die open zou staan voor denkbeelden in de geest van het Gallicanisme. Een verbetering in de verhoudingen, die men verwachtte op grond van het daarna in 1827 gesloten concordaat met de Paus, bleef uit.
D. N.