Katholicisme encyclopedie

Prof. dr. J.C. Groot (1955)

Gepubliceerd op 02-01-2020

RECHT

betekenis & definitie

(Lat.: jus of justum) betekent op zichzelf wat aangepast en dus juist is. Dit kan zijn volgens de eisen die onze natuur zelf stelt; zo krijgt men een geheel van natuurlijke gedragsregels: het natuurrecht.

Of het kan betreffen een aanpassing aan regels door een bevoegd gezag gesteld: positief recht. De natuurrechtsregels zijn of volkomen algemeen (bijv. dat men verstandig handelen moet en een ieder het zijne geven: natuurrecht in primaire zin), of zij zijn toepassingen op meer concrete maar toch nog algemene materies (bijv. dat men zijn leven in stand moet houden, of zijn woord moet houden, of wat van een ander is moet teruggeven: natuurrecht in secundaire zin).

Op deze laatste zijn uitzonderingen denkbaar, omdat door de omstandigheden in de betreffende materie zelf wijziging kan komen. Het natuurrecht kan betrekking hebben op de ordening van ’s mensen wezen zelf, op zijn verhouding tot God en op die tegenover de naaste.

Het bevat de fundamentele normen zowel van het individuele als van het sociale leven. Het is van ethische aard omdat het betrekking heeft op de bestemming van mens en maatschappij, die ten laatste in God gelegen is, en omdat de natuur met haar eisen ook door God werd geschapen.

Onder dit tweevoudig opzicht is God de laatste grond van het natuurlijk recht zoals trouwens van alle normatiek.Het positieve recht wordt in meer strikte zin recht genoemd: het zijn bindende regels door een bevoegd gezag aangaande het uiterlijk handelen en met het oog op de doelstellingen van het betreffende verband gesteld. Dit bevoegde gezag kan ook weer God zijn, die in de Bijbel verscheiden positieve gedragsnormen gegeven heeft, bijv. die der Sabbatviering; het is duidelijk dat Gods positieve wet ook innerlijke acten tot object kan hebben. Te onderscheiden is dus enerzijds het positieve goddelijke recht en daarnaast het kerkelijke recht, anderzijds het wereldlijke of civiele recht. Dit laatste wordt dan onderverdeeld in publiek- en privaatrecht; het publiekrecht regelt de verhoudingen tot en van de gemeenschap, het privaatrecht die tussen de leden onderling. Het publiekrecht omvat naar zijn materie het staatsrecht, het strafrecht en het volkenrecht. Het privaatrecht omvat het burgerlijk recht, het handelsrecht en het arbeidsrecht.

Alle soorten recht kunnen op zichzelf geschreven of ook ongeschreven, zgn. gewoonterecht zijn. Het recht als zodanig is dus niet hetzelfde als de ethische norm, maar het is er ten slotte wel in geworteld omdat het het handelen van mensen tot object heeft; het mag er dan ook nooit mee in strijd komen; op zijn beurt fundeert het niet enkel juridische maar ook ethische verplichtingen; een immorele wet daarentegen kan het geweten nooit binden. De fundamentele scheiding tussen recht en ethiek is ontstaan door de leer van Kant, volgens wie beide terreinen onder twee geheel onderscheiden categorieën vallen waartussen geen enkel verband bestaat; het ethische onder de innerlijke ,,du sollst’-categorie, het recht onder die der uiterlijke legaliteit. Door het recht aldus van zijn innerlijke zin te ontdoen, heeft men het tevens van zijn diepste fundament, dat God is, losgemaakt; het heeft daardoor dan ook geen andere sanctie meer dan de daaraan verbonden strafbedreiging en het wordt evengoed als het gezag zelf een wisselvallig product van een toevallig overheersende volks- of machtswil.

Het bovenstaande heeft betrekking op het objectieve recht, d.i. op rechtsnormen. Daarnaast spreekt men van subjectief recht; hiermede worden bedoeld de bevoegdheden, die aan iemand krachtens een objectieve rechtsregel toekomen.

F. w.