Katholicisme encyclopedie

Prof. dr. J.C. Groot (1955)

Gepubliceerd op 02-01-2020

VREES

betekenis & definitie

is een gemoedsgesteldheid waarin de mens iets beleeft als een dreigend en moeilijk te ontkomen kwaad. Het woord heeft een enigszins andere betekenis dan angst en is daarom de technische uitdrukking geworden voor die vorm van activiteit, waarbij de dreiging uitgaat van een bepaald voorwerp dat het subject als dreigend kent.

Tegelijk wordt de vrees daarom gekenmerkt door een overwegende geestelijke component: zij is een activiteit van de wil, die wil ontkomen aan een onheil dat het verstand als dreigend voorstelt; maar steeds is zij ook min of meer vervlochten met een zinnelijke gemoedsreactie. De angst daarentegen is overwegend een activiteit van het zinnelijke streefvermogen en wordt, wanneer men hem tegenover vrees stelt, gekenmerkt door de onbestemdheid van het voorwerp.

Hij is meer de beleving van een dreiging in het algemeen en niet zelden kan de angstige mens niet zeggen waarvoor hij angstig is. Wanneer hij het wel kan, heeft zich de vage angst soms op een bepaald voorwerp vastgezet zonder dat dit als de eigenlijke verwekker kan worden beschouwd.

Niet zelden is de angst een uiting van een gestoord gevoelsleven. Maar in beginsel is het voelen van vrees en angst een normaal en zinvol verschijnsel, dat beschermend werkt doordat het omzichtig en behoedzaam maakt.

De kwetsbaarheid, die het menselijk bestaan onder veel opzichten eigen is, vraagt een zekere mate van behoedzaamheid. Een vorm van ziekelijk gestoord gevoelsleven, dat zich uit in vrees en angst, is de phobie, die men aantreft bij mensen die steeds in een vreesachtige toestand verkeren, meestal voor op zichzelf onbeduidende zaken.

Zo bijv. hondenvrees, pleinvrees, straatvrees.In zover vrees en angst activiteiten van het zinnelijk streefvermogen zijn, kunnen zij de vrijheid verminderen en zelfs in haar wortel aantasten (zie Hartstocht). Het handelen uit vrees zal echter gewoonlijk volmenselijk zijn, omdat het de vrije keuze is van een middel om een verstandelijk onderkend gevaar te ontlopen. Wie een gelofte doet om aan een dreigend onheil te ontkomen, doet dit op zichzelf vrij. Daarom is vrees nooit een reden om iets te doen dat uiteraard, vanwege de natuurwet slecht is. Maar om het kwaad dat anders dreigt, kan zij wel soms reden zijn waarom men van een positieve wet geëxcuseerd is, omdat de wetgever niet ten koste van onevenredige offers tot het opgelegde kan of wil verplichten (zie Excusatie). Als het degene die dreigt echter te doen is om een daad, die moet doen blijk geven van afkeer ten opzichte van Kerk of godsdienst, mag men nooit toegeven.

Waar het echter gaat over een ernstige vrees die door een ander op onrechtvaardige wijze wordt aangejaagd, heeft het kerkelijk recht bepaald dat sommige daden, die uit een dergelijke vrees gesteld worden, ongeldig zijn (huwelijk, kloostergelofte, de gelofte in het algemeen) en dat alle andere door een rechterlijke uitspraak te niet kunnen worden gedaan. Het burgerlijk recht kent soortgelijke bepalingen. A. v. R.