Katholicisme encyclopedie

Prof. dr. J.C. Groot (1955)

Gepubliceerd op 02-01-2020

VLEES

betekenis & definitie

is een in het O.T. veel voorkomend begrip, dat het spierweefsel van het lichaam aanduidt, ook het bewegelijke en het voelende tegenover de dode stof (Ez. 36 : 28), het ganse lichaam van mens of dier en tenslotte ook de bloedverwantschap (Gen. 37 : 27). Het woord wordt echter vooral gebruikt, met name in de uitdrukking „alle vlees", voor alle mensen of ook alle levende wezens tezamen (Gen. 6 : 12-13) en dan in het bijzonder om, in vergelijking met God en het goddelijke, het karakteristiek menselijke aan te duiden.

Met de term „vlees” of ook „vlees en bloed” wordt dan gedoeld op de zwakheid, de broosheid, het geschapene en vergankelijke van de mens (Is. 40 : 6: „Alle vlees is gras en zijn schoonheid als een bloem des velds”, of Ps. 78 : 39: „Hij gedacht, dat zij vlees waren, een ademtocht, die vervliegt, en niet wederkeert”). Tegenover vlees staat dan geest, dat is hetgeen bij God behoort en daardoor krachtig en onvergankelijk is (Is. 31 : 3: „De Egyptenaren zijn mensen en geen God, en hun paarden zijn vlees en geen geest”).

Hierbij dient overigens geaccentueerd te worden, dat in het O.T. vlees en ziel niet zo tegenover elkander gesteld worden, alsof „vlees” de gevaarlijke materie zou zijn, waaruit een kostbare ziel bevrijd zou moeten worden. Veeleer vertegenwoordigen beide de persoon van de mens: er is bijv. meer dan eens sprake van de gevoelens en de gedachten van het vlees (Ps. 84 : 3: „Mijn hart en mijn vlees jubelen tot de levende God”).

In een en ander ligt opgesloten, dat het vlees ook niet als de bron van de zonde wordt opgevat. Verschillende van de genoemde betekenissen keren in het N.T. terug: ook hier kan „vlees” aanduiding zijn van het lichaam, van het menselijke „ik” en de lichamelijke afstamming (Rom. 9 : 3-5). „Alle vlees” is ook hier aanduiding van het karakteristiek menselijke (Matth. 24 : 22), „vlees en bloed” een omschrijving van het menselijke als zodanig, van hetgeen de mens is zonder de hulp van God en zijn Geest (bijv.

Matth. 16 : 17).Bijzonder opmerkelijk is dan het gebruik van het woord „vlees” bij Paulus. Ook in zijn brieven komt vlees voor in de genoemde betekenissen. In tal van teksten wordt echter vlees nauw verbonden gedacht met zonde. Hetgeen in het O.T. reeds voorkomt: Het openstaan van het zwakke vlees voor de zonde, wordt hier bijna tot een geheel gebonden-zijn aan de zonde. „Vlees” karakteriseert de mens in zijn verkeerde, vijandige houding tegenover God (Rom. 8:7).

Paulus ziet daarbij een scherp contrast tussen het „vlees” en de „geest” (pneuma), die de gelovige als een gave van de eindtijd geschonken is. „Wandelen naar de geest” verschilt diametraal van het „wandelen naar het vlees” (Rom.8 : 4 vv., Openb. 5 : 16-17).

Wij hebben hier te doen met een zienswijze, die voor Paulus karakteristiek is. Een en ander heeft men wel ten onrechte toegeschreven aan hellenistische invloed: voor Paulus zou het vlees werkelijk de bron zijn van de zonde en het vlees zou hier in typisch dualistische zin worden opgevat. Veeleer hebben wij te denken aan een sterke nadruk op hetgeen ook in het O.T. reeds op verschillende plaatsen voorkomt en verder aan een gevolg van een bij Paulus telkens terugkerende contrastering van vlees en geest: de onheiligheid en zondigheid van het vlees, de „tegenhanger” van de goddelijke geest, moest daardoor als van zelf steeds meer geaccentueerd worden. G. s.