Katholicisme encyclopedie

Prof. dr. J.C. Groot (1955)

Gepubliceerd op 02-01-2020

TECHNIEK

betekenis & definitie

in de meest strikte en praegnante zin is de wetenschappelijk gefundeerde indienstneming van natuurkrachten door de mens. Daarbij gaat de mens van het bewerken van het natuurlijk gegevene over tot het laten werken van datzelfde volgens zijn program.

Machines en apparaten, vaar-, voer- en vliegtuigen, zin tuig verlenging door telefoon (telegraaf), radio en televisie zijn voorbeelden daarvan. Zichzelf regelende en aanpassende machines (cybernetische machines) betekenen een hoogtepunt op dit gebied; door hen kunnen, mede dank zij de informatietheorie, tot dusver voor typisch menselijk gehouden werkzaamheden worden overgenomen en, wat het technische aspect betreft, vervolmaakt.

Techniek in wijdere zin is het technische aspect van dat menselijke doen en maken, dat in zichzelf op een hoger dan technisch doel gericht is, bijv. de technieken van de verschillende schone kunsten, bestuurstechniek, gesprekstechniek e.a. Hier betekent techniek de wijze, waarop het beoogde werk wordt tot stand gebracht, in zover deze wordt bepaald door objectieve gegevenheden zoals het materiaal, het instrument, de functionele ordening van mensen, de stimulering en combinering van ieders inbreng tot de alzijdige beschouwing van een vraagstuk enz.

Techniek in wijsgerige zin is het objectiveerbare, gebonden (onvrije), in regels vangbare aspect van elke menselijke werkwijze of methode, inwendig én uitwendig, van de enkeling én van de gemeenschap.De toewending van de mens sinds Renaissance en Verlichting tot de techniek — die onze hedendaagse, typisch technisch gestempelde cultuurperiode voortbracht komt in de grond niet voort uit de drang naar het nuttige of naar grotere welvaart, maar uit de drift tot beheersen, de wil tot machtsverkrijging.

In de ethische beheersing en de zinvolle hantering van die macht wortelt daarom het kernprobleem van de huidige tijd. Elke technische vinding en vooruitgang bergt in zich een ethische opgave, een innerlijke beheersing om haar in een zin vol levensgeheel te ordenen en haar dus niet te perfectionneren en te realiseren zonder grens. Toenemende techniek vraagt daarom intenser reflexie, om niet aan hoogmoed en uiteindelijke zelfvernietiging ten offer te vallen. Hoe meer menselijk technisch kunnen, des te meer aandacht voor de ,,gave” die zij betekent. De gestalte van de technische wereld biedt uiteraard een kleine marge voor de typisch menselijke expressie van de schoonheid. De techniek verbergt haar middelen en werkwijzen en haar gestalte wijst slechts op haar functionneren. Bijzondere aandacht voor de schoonheid van de technische voortbrengselen (industriële vormgeving) en bijzondere verzorging van de aesthetische vermogens van de mens zijn eisen van deze technische tijd.

Er werd tot dusver weinig aandacht geschonken aan de techniek in het Licht van de Openbaring. Waarschijnlijk stamt dat o.m. van de overgeleverde opvatting, dat de techniek in zichzelf moreel of ethisch indifferent zou zijn; zij krijgt pas ethische waarde vanuit de daad van de gebruiker. Daartegenover kan worden gesteld, dat technische bedrijvigheid — zowel van de werker als van de gebruiker — zonder menselijke bezieling en zingeving niet te begrijpen is, en dat een techniek-beschouwing met aftrek daarvan juist het wezenlijke mist. Het alle eeuwen door bestaande, opmerkelijke verband tussen techniek en oorlog, de altij d aanwezige magie als buitennatuurlijke techniek, de aan de techniek eigen tendenzie om wat mogelijk is zonder meer te willen verwerkelijken, ook de wil om door de techniek een menswaardig bestaan voor alle mensen en een hen allen omvattende gemeenschap te vestigen, wijzen duidelijk op een ethische zingeving, die aan de technische bedrijvigheid in de ruimste zin eigen is. Theologische zingeving aan de techniek wordt gezocht in Gen. 1 : 28: „bevolkt de aarde en onderwerpt haar”, in 1 Kor. 3 : 21-23: „alles is het Uwe...”, en in Rom. 8 : 21: „dat ook de schepping bevrijd zal worden van de slavernij der vergankelijkheid...”. De indienstneming van de krachten der natuur wordt enerzijds gezien als de vervulling van de opdracht van de Schepper, tot zijn verheerlijking en in onderling dienstbetoon, en anderzijds als een menselijk deel hebben aan Christus' verlossingswerk, in zover deze wereld wezenlijk mét en tót de mens gegeven is en daarom deelt in zondeval, verlossing en heiliging.

Het alternatief bestaat in de techniek als uitdrukking van een menselijke schepping, die de oorspronkelijke Goddelijke ontkent evenals het voorbijgaand en gebroken karakter van het aardse bestaan (de hemel op aarde als doelwit), en het kruis van Christus als de enige redding. Paus Pius XII sprak daarom in de Kerstrede van 1952 van „een speciale vorm van materialisme”. F. T.

De techniek op zichzelf genomen, verleent aan het heelal een zekere weerglans van redelijkheid, geestelijkheid en zelfs van menselijkheid. Vooreerst een weerglans van redelijkheid. Kan de materie, aan haar eigen krachten overgelaten, zich nimmer zodanig ontwikkelen, dat zij uitdrukking weet te geven aan een boven haar uitgaande finaliteit, de techniek verrijkt haar met een verhouding van middel tot doel, welke haar verheft tot het niveau van de redelijke werkzaamheid. Een weerglans van geestelijkheid'. doordat de techniek de materie aan haar natuurlijke belemmeringen ontheft, verschaft zij haar een soort van onafhankelijkheid ten opzichte van de zwaartekracht, de ruimte en de tijd. Een weerglans van menselijkheid tenslotte in deze zin dat de techniek de mens in staat stelt om aan zijn macht, zijn liefde en zijn persoon uitbreiding te geven in het heelal. Uitbreiding van zijn macht, want de mens vindt in de materie een overmaat aan werktuigen en een soepel instrument, die hem een vollediger heerschappij over de schepping geven.

Uitbreiding van zijn liefde, die hij op het nationale of internationale plan kan uitdrukken in de techniek van de economie, de sociologie of de politiek. Uitbreiding van zijn persoon tenslotte, want het is wezenlijk eigen aan de mens om zichzelf uit te drukken onder alle vormen die hem door zijn eigen natuur en in het bijzonder door zijn practisch verstand geboden worden, gelijk hij dat doet door de kunst en het spel.

Zo verschaft de techniek aan het werk van de schepping een wonderbare uitbreiding. Wanneer de mens immers zijn heerschappij over de natuur door de techniek vervolmaakt, dan werkt hij met de Schepper mee in de tijd en zet hij het werk voort, dat door de Schepper is begonnen en dat door Diens Voorzienigheid altijd beheerst wordt (zie ook Arbeid). Daarom verlangt de Christen er oprecht naar, dat de techniek met haar waarachtig spirituele tendenzie een gezonde vooruitgang moge kennen, opdat het heelal en de mensheid steeds meer mogen naderen tot een staat van grootheid, waarvan men in vroeger eeuwen geen vermoeden heeft gehad, en zo op steeds volmaakter wijze een beeld in de tijd en een verheerlijking op aarde mogen worden van de goddelijke absolute volmaaktheid. M. G. TH.