Katholicisme encyclopedie

Prof. dr. J.C. Groot (1955)

Gepubliceerd op 02-01-2020

RADIO EN TELEVISIE

betekenis & definitie

hebben vanaf het begin de levendige belangstelling gehad van de Katholieke Kerk. Voor de uitoefening van haar apostolische taak betekenden deze massa-communicatiemiddelen immers nieuwe mogelijkheden.

Het gebruik daarvan bleef uiteraard bepaald door de wijze waarop radio en televisie in de verschillende landen zijn georganiseerd. Deze systemen variëren van een nagenoeg geheel vrije organisatievorm, waarbij radio en televisie commercieel worden bedreven (bijv.

V.S.) tot een volledige staatsomroep (Frankrijk, de Sowjetlanden). Een andere beperking ligt in het aantal katholieke luisteraars in de verschillende landen, waardoor bijv. in Scandivanië een katholieke uitzending een uitzondering wordt.Overal waar de omstandigheden zulks echter toelieten, treft men vanaf het begin katholieke programma's aan, hetzij in het zgn. algemene programma, hetzij als onderdeel van programma’s van geheel katholieke radio-omroepen. Deze programma’s bestaan dan uit directe uitzendingen van godsdienstige plechtigheden (Hoogmis e.d.), godsdienstige causerieën, morgenwijdingen enz.

In West-Europa is het gebruikelijk, dat de nietcommercieel ingestelde omroepen de godsdienstige programma’s in het normale budget opnemen en degenen, die deze uitzendingen voorbereiden, als medewerkers in dienst hebben. In landen met voornamelijk commerciële omroepen kopen of krijgen de katholieke groeperingen zendtijd net als de anderen. Geheel katholieke omroepen, meestal van locale of regionale betekenis, treft men aan in de V.S. (bijv. Chicago), Chili, Portugal, Australië, naast verschillende missie-zenders in Afrika. Sinds 1931 beschikt Vaticaanstad over een eigen zendcomplex, Radio Vaticana, die dagelijks uitzendingen verzorgt in vele talen. Deze uitzendingen bestaan voornamelijk uit nieuwsbulletins, met Zondags een Misuitzending (zowel Westerse als Oosterse ritus).

Bij belangrijke gebeurtenissen in Rome relayeert Radio Vaticana reportages naar de belangstellende landen. De verschillende activiteiten op het gebied van radio en televisie over de gehele wereld worden sinds 1927 gestimuleerd door een centraal orgaan, de XJNDA, dat zetelt in Fribourg. Het vervult zijn taak vooral door voorlichting, congressen e.d. Vanaf de oprichting heeft Nederland een vooraanstaande plaats in deze internationale samenwerking ingenomen. Eenzelfde activiteit als op het gebied van de radio wordt ontplooid in de televisie, welker invloed nog groter geacht wordt dan die van de radio. Het duidelijkst heeft de paus zich hierover uitgesproken in zijn brief aan het Italiaanse episcopaat van 2 Jan. 1954, waarin hij zegt, dat door de televisie blijkens de ervaring hoopvolle resultaten zijn bereikt voor de verkondiging van het Evangelie en dat zij nog vele mogelijkheden biedt om een grotere kennis en een betere verdieping van het Evangelie te bewerken. De paus spoort ook aan tot grote waakzaamheid, speciaal aan de overheid, tegen een mogelijk misbruik van dit instrument.

In NEDERLAND, waar de verschillende levensbeschouwingen van meet af aan hun stempel op het radiowezen hebben gedrukt, behoren de Katholieken tot de eersten, die zich de betekenis van de radio bewust zijn geworden en een eigen omroep in het leven riepen op initiatief van pastoor L. H. Perquin. O.P. Laatstgenoemde ondervond hierbij krachtige steun van het Nederlandse episcopaat en werd er financieel toe in staat gesteld door de bijdragen van het katholieke volksdeel. Op 24 Nov. 1925 begon de Katholieke Radio Omroep (K.R.O.) officieel met uitzenden. Zij kreeg in 1926 de vorm van een stichting, waarvan het bestuur gevormd wordt door vertegenwoordigers van de luisteraars en afgevaardigden van de grote katholieke organisaties en instellingen, terwijl een bisschoppelijk commissaris aan het bestuur is toegevoegd.

Een jaar voor de officiële uitzendingen van de K.R.O. was de Nederlandse Christelijke Radiovereniging (N.C.R.V.) opgericht met soortgelijke doelstelling (programmablad aanvankelijk „Christelijk Tijdschrift voor Radio”, thans „Omroepgids”). Op 29 Mei 1926 volgde de Vrijzinnig Protestantse Radio Omroep (V.P.R.O.) voor alle vrijzinnig-protestantse groeperingen, vrucht van een reeds in 1924 genomen initiatief. Een nationaal omroepbestel is echter van meet af aan door de V.P.R.O. als ideaal gesteld voor het Nederlandse volk (programmablad „Vrije Geluiden"). Bovendien ontstond 28 Dec. 1927 de Algemene Vereniging Radio-Omroep (A.V.R.O.), die principieel geen voorkeur heeft voor enige godsdienstige of politieke overtuiging (orgaan „De Radiobode”), terwijl in Nov. 1925 de Vereniging van Arbeiders Radio Amateurs (V.A.R.A.) was opgericht, die later een organisatie werd van de arbeidersbeweging (sinds 1928 bestuursraad uit vertegenwoordigers van S.D.A.P., N.V.V. en V.A.R.A.; orgaan „De Radiogids”). Van veel later datum is de I.K.O.R. (Interkerkelijk Overleg in Radio Aangelegenheden), in Wereldoorlog II ontstaan, die als radiocommissie van de Oecumenische Raad van Kerken in Nederland de radio-uitzendingen behartigt van de aangesloten Ned. Herv.

Kerk, Evangelisch-Lutherse Kerk, Algemene Doopsgezinde Sociëteit, Remonstrantse Broederschap, Oud-Katholieke Kerk en Evangelische Broedergemeenten. Nadat het particulier initiatief enige jaren de omroep in Nederland geheel verzorgd had en de overheid alleen de machtigingen verleende, ging de regering er toe over wettelijke maatregelen voor de omroep vast te stellen. Aldus kwam in 1930 het „Radioreglement” tot stand en werd de zendtijd naar billijkheid over de vrije omroeporganisaties verdeeld. Daardoor verkreeg de K.R.O. ongeveer 31/2 dag zendtijd per week.

In 1933 begon de K.R.O. ook met de verzorging van werelduitzendingen. In het begin waren deze hoofdzakelijk gericht tot de missionarissen in Oost en West, later geschiedden ze in de vorm van een wereldprogramma, gericht tot alle continenten. Tijdens Wereldoorlog II door de bezetter opgeheven, herrees de K.R.O. na de oorlog, met de andere omroeporganisaties, tot volledig herstel van haar programma-activiteiten. Deze terugkeer van de K.R.O. stemde geheel overeen met de uitgesproken wens van het Nederlandse episcopaat. Evenwel ontstond er na de oorlog op technisch gebied en ten aanzien van het programma-apparaat een samenbundeling in de Nederlandse Radio Unie (N.R.U.), een stichting die door de overheid werd voorgeschreven. In tegenstelling tot de financiering, welke voor de oorlog geheel uit vrijwillige bijdragen geschiedde, wordt nu de Nederlandse omroep in zijn geheel — dus ook de programmakosten der omroepverenigingen bekostigd uit de van regeringswege aan de toestelbezitters opgelegde luisterbijdrage. Na de oorlog heeft de Nederlandse regering een Wereldomroep in het leven geroepen, Radio Nederland Wereldomroep, waarin de werelduitzendingen voor Katholieken verzorgd worden door de K.R.O.

In 1954 bedroeg het aantal geregistreerde luisteraars, uitgedrukt in duizendtallen, bij:

K.R.O. 395 N.C.R.V.341 V.A.R.A.350 A.V.R.O.275 V.P.R.O. 122

De zendtijd van 236 uren per week over Hilversum I en II is, uitgedrukt in percentages, als volgt verdeeld :

K.R.O. 23 A.V.R.O. 21
V.A.RA. 22 V.P.R.O. 2
N.C.R.V. 22 I.K.O.R. 1

Ook op het gebied van de televisie heeft de K.R.O. van meet af aan zijn bijdrage geleverd. Een historische datum is in dit verband de uitzending van de Pontificale Hoogmis ter gelegenheid van het Eeuwfeest der Herstelde Hiërarchie in Nederland.

Ook op het gebied van de televisie is het de wens van katholiek Nederland dat de programma-autonomie van de K.R.O. gewaarborgd zal worden. Door de 5 omroepverenigingen is de Nederlandse Televisiestichting in het leven geroepen.

BELGIË. Het begin van de ontwikkeling van de radio in België loopt ongeveer parallel met die in Nederland. Ook hier fabriekszenders als pioniers, spoedig gevolgd door omroepverenigingen, die uitzendingen gaan verzorgen. De K.V.R.O)) Katholieke Vlaamse Radio Omroep, begon zijn uitzendingen in 1928. De parallel loopt echter niet verder door dan tot het jaar 1930, toen bij wet van 18 Juni een openbare instelling tot stand werd gebracht, onder de naam van Belgisch Nationaal Instituut voor Radio Omroep (N. I.

R.). Dit instituut werd gemachtigd een dienst voor radio-omroep in te richten. In het kader van deze dienst werd zendtijd, tot 30 pct., toegewezen aan de omroepverenigingen. Het N.I.R. verwierf zijn inkomsten uit een gelijktijdig ingevoerde radiocontributie. De katholieke uitzendingen in het N.I.R.-programma werden verzorgd vanwege een door het episcopaat goedgekeurd comité. Deze toestand bleef bestendigd tot het uitbreken van Wereldoorlog II, die het einde betekende van de K.V.R.O. en andere verenigingen.

Want na de bevrijding verkreeg het N.I.R. practisch een omroepmonopolie. Wel werden in 1949 statutenwijzigingen van N.I.R. voorbereid, waarbij vooral van katholieke zijde werd aangedrongen op de erkenning van het principe van de vrijheid in de radio-omroep. Dit betekende, dat men opnieuw zendtijd ter beschikking wenste te stellen van de luisteraarsverenigingen. Intussen is er evenwel nog geen regeringsvoorstel door de Kamers aanvaard. Onder het vigerende bestel wordt een beperkt aantal specifiek katholieke programma’s door de nationale zenders van het N.I.R. uitgezonden, o.m. het Zondagavondgodsdienstig halfuur, dat zeer veel beluisterd wordt. Sinds kort is in de Vlaamse en Franse Televisiedienst van het N.I.R. een veertiendaags religieus programma opgenomen.

Eens per maand wordt te Brussel een protestantse radio-uitzending gegeven, verzorgd door een nationaal comité van de Federatie van de Protestantse Kerken. Opgericht werd de Belgische Vereniging van Protestantse Radioluisteraars. G. v. B.