Katholicisme encyclopedie

Prof. dr. J.C. Groot (1955)

Gepubliceerd op 02-01-2020

SACRAMENTEN

betekenis & definitie

van het Nieuwe Verbond zijn bepaalde door Christus gewilde handelingen der Kerk, waardoor een heilsgebeuren in afzonderlijke mensen (bij de Eucharistie ook in de Kerk als geheel) symbolisch wordt aangeduid en tegelijk verwerkelijkt. De Kerk handelt daarbij krachtens de opdracht van Christus, die door de Kerk het door zijn dood en opstanding verworven heil zichtbaar aan de mensen wil doen toekomen.

De sacramenten gaan dan ook alle terug op de wil van Christus (al betekent dit niet, dat Hij voor alle sacramenten de concrete gestalte geheel of zelfs ten dele heeft aangewezen) en zij ontlenen hun kracht niet aan de Kerk of aan de mens die namens de Kerk het sacrament bedient {dus niet ,,ex opere operantis”), maar aan de Heer die door dit handelen der Kerk, die zijn lichaam is, zijn Heil juist aan mij wil doen toekomen (dus „ex opere operato”) en wel op zichtbare wijze, zoals ook in zijn eigen persoon en werk Gods heil op zichtbare wijze tot ons kwam. De sacramenten hebben dan ook een institutioneel karakter en daarom spreekt men van bedienen der sacramenten.Hoewel de sacramenten hun kracht niet aan de Kerk ontlenen, is toch het geloof der Kerk constitutief voor het tot stand komen van deze symboolactiviteit; men kan het heil alleen aanhangen in geloof en daarom kan de Kerk ook alleen vanuit haar geloof een heilsgebeuren met symbolische handelingen aanduiden. De concrete persoon die het sacrament namens de Kerk bedient kan echter deze geloofsintentie der Kerk van buiten af benaderen (als hij maar wil doen wat de Kerk doet) en dus een sacrament geldig bedienen zonder zelf gelovig te zijn. De sacramentele symboolhandelingen zijn opgebouwd uit een doen en een spreken, en wel zo, dat de zin van het doen (de „materia”) door het gesproken woord (de „forma”) verduidelijkt wordt en door het doen en het spreken samen het heilsgebeuren symbolisch wordt aangeduid. Daarom is het sacramentele handelen tegelijk een verkondigen van het heil en wel van het heil voor deze concrete mens aan wie het sacrament wordt voltrokken (zie Woord Gods). Voorzover deze symboolhandelingen niet door Christus zelf zijn vastgelegd, kan de Kerk de gestalte ervan nader bepalen; en historisch zijn er ook zekere veranderingen in deze nadere bepaling van de symboolactiviteit te constateren. Verder plaatst de Kerk deze symboolactiviteit meestal binnen het kader van een uitgebreid ceremonieel, dat er op gericht is de bedoeling van het sacrament nog meer te verduidelijken en de juiste beleving van het heilsgebeuren te bevorderen.

De Kerk heeft deze sacramentele activiteit vanaf het begin van haar bestaan uitgeoefend; maar zij heeft niet vanaf het begin de sacramentele activiteiten expliciet onderscheiden van andere symbolische activiteiten. Daartoe is zij eerst gekomen na lange bezinning op haar eigen praktijk. Ook het woord sacrament werd aanvankelijk in veel breder betekenis gebruikt en kreeg eerst later de boven omschreven meer beperkte betekenis. Eerst toen kon de Kerk vaststellen, dat er zeven sacramenten zijn, niet meer en niet minder, nl. Doopsel, Vormsel, Eucharistie, Biecht (of Sacrament der Boete), Heilig Oliesel, Priesterschap (de wijding) en Huwelijk (de huwelijkssluiting).

Door elk van deze zeven sacramenten wordt een geheel eigen heilsgebeuren symbolisch aangeduid en verwerkelijkt en elk sacrament rekent dus met een verschillende situatie van de mens op zijn weg naar het heil (zie hiervoor bij de afzonderlijke sacramenten). In het algemeen kan dit gezegd worden: In de sacramenten komt het heil van Christus zichtbaar tot ons; dit heil bestaat uiteindelijk in de gemeenschap met God door en in Christus en gemeenschap met God is ook heiligheid; daarom symboliseren en bewerken alle sacramenten een heiliging in Christus en deze heiliging is niet louter statisch maar ook dynamisch, omdat zij ook ons handelen beïnvloedt. De Nederlandse Catechismus drukt dit uit door te zeggen dat alle sacramenten de heiligmakende genade geven of de vermeerdering daarvan en dat elk sacrament bovendien een eigen genade van bijstand geeft. Dat deze heiliging geschiedt in tekenen, wijst ér ons op, dat wij nog leven in de tussentijd en dat onze heiliging hier nog niet tot voltooiing komt. Sommige sacramenten, nl. Doopsel, Vormsel en Priesterschap, merken de mens bovendien op geestelijke wijze tot een gelijkenis met Christus in zijn ambten, waaraan bepaalde bevoegdheden verbonden zijn en waardoor men een bepaalde plaats in de Kerk inneemt; dit merkteken kan door mensen niet worden uitgewist en daarom zijn deze sacramenten ook niet herhaalbaar.

Sommige sacramenten kunnen aan kinderen bediend worden, alle sacramenten aan mensen die geen kinderen meer zijn; en er is één sacrament, dat bij alle andere verondersteld wordt, nl. het Doopsel, omdat daardoor de mens juist het domein van de sacramentele activiteit betreedt. De „volwassene” kan een sacrament niet werkelijk ontvangen zonder een minimum aan persoonlijke inzet: omdat de sacramenten mijn heiliging symboliseren, moet ik ook in vrijheid willen dat het sacrament aan mij voltrokken wordt; zonder die wil is er geen werkelijk sacrament maar slechts de schijn van een sacrament. Uit de aard van de sacramentele symboolactiviteit zelf kan men echter aflezen, dat elk sacrament op eigen wijze nog meer aan persoonlijke religieuze inzet veronderstelt: altijd geloof, soms een beginnend berouw, soms zelfs liefde die het kindschap Gods veronderstelt. Zou deze verdere persoonlijke religieuze inzet ontbreken, dan kan het sacrament wel geldig zijn maar dan is de mens nog niet toe aan die heiliging die juist aan dit sacrament eigen is. Daarom moet de mens zich onderzoeken voordat hij tot een sacrament nadert; en hij zou het sacrament onwaardig ontvangen, wanneer hij vóórgaf zover te zijn als het sacrament vraagt zonder dit werkelijk te zijn (de oudere theologie spreekt dan van een „fictie”, de latere van een „versperring der genade”). Wordt echter het sacrament waardig ontvangen, dan zal de heiliging die mij daardoor ten deel valt op een of ander ogenblik ook leiden tot een verdere uitgroei van mijn persoonlijke religieuze inzet.

Omdat de sacramenten de uitdrukking zijn van het geloof (nl. van het geloof der Kerk en wanneer het sacrament waardig ontvangen -wordt ook van het geloof van de ontvanger), liggen zij min of meer in het geloof besloten; het geloof wil zich in de sacramenten betuigen. Zo kunnen de sacramenten ook vooruit werken, nl. voorzover zij reeds aanwezig zijn in het geloofsverlangen naar het sacrament. — Omgekeerd is het mogelijk dat een reëel maar onwaardig ontvangen sacrament later nog zijn uitwerking krijgt. Inzake de vraag of de sacramenten voor ons een noodzakelijke weg naar het heil zijn, kan hier kort worden opgemerkt:

1. dat niet alle sacramenten heilsnoodzakelijk zijn;
2. dat soms het sacrament al aanwezig en werkzaam is in het verlangen naar het sacrament;
3. dat in het algemeen God ons wel aan de sacramenten gebonden heeft maar Zichzelf niet. De bediening van de sacramenten is een betuiging van het geloof der Kerk (en dat geloof is steeds levend door de liefde). Het waardig ontvangen van een sacrament is een betuiging van de persoonlijke religieuze inzet, die in het sacrament zelf tot verdere uitgroei komt. Daarom is het bedienen en ontvangen der sacramenten tegelijk eredienst aan God en wel naar de wijze die Hij ons door Christus zelf heeft geopenbaard. In deze sacramentele eredienst voltrekt zich tegelijk Gods heilswerken aan ons en onze toekeer naar God. Het meest duidelijk treedt dit naar voren in de viering der Eucharistie, welke dan ook het middelpunt van de kerkelijke eredienst vormt. H. j. F.