Katholicisme encyclopedie

Prof. dr. J.C. Groot (1955)

Gepubliceerd op 02-01-2020

MARXISME

betekenis & definitie

is aanvankelijk een bijzondere vorm van dialectische geschiedenistheorie: historisch materialisme en dialectisch materialisme zijn dan ook oorspronkelijk twee namen voor eenzelfde leer. Marx' materialisme is dialectisch omdat het historisch is.

Eerst bij F. Engels en na hem vooral bij de Russische theoretici wordt het dialectisch materialisme een allesomvattende leer, het historisch materialisme slechts een onderdeel er van.Marx’ historisch materialisme heet materialistisch omdat zijn geschiedenistheorie bouwt op de grondgedachte, dat de mens door de bewerking van de natuur (arbeid) tot volle verwerkelijking van eigen wezen kan komen; het heet dialectisch omdat het zoals iedere dialectische geschiedenistheorie — veronderstelt dat de mensheid door drie essentiële historische phasen heen haar volledige zelfverwerkelijking zal bereiken; wat bij Marx betekent dat het arbeidsproces, dat zich via de arbeidsverdeling historisch manifesteert, zich in drie wezenlijk onderscheiden historische phasen moet voltrekken.

In de eerste phase (zgn. these) is de arbeid en dus de arbeidsverdeling nog zo weinig ontwikkeld en zijn tevens de behoeften zo gering, dat iedereen nog alle nodige werkzaamheden zelf kan verrichten. De enige arbeidsverdeling is die tussen de geslachten. Zo is hier dan ook nog geen afhankelijkheid van elkaar (er heerst gelijkheid), maar daar men de natuur niet beheerst, voelt men zich wel van haar afhankelijk, ervaart men haar als een „vreemde” macht, heerst hier natuurreligie.

De tweede phase (zgn. antithese) treedt in op het moment, dat de voortschrijdende arbeidsverdeling leidt tot afhankelijkheid van de verschillende klassen ten aanzien van elkaar. De mens ervaart nu de maatschappelijke structuur als een macht, die hem door de ver doorgevoerde arbeidverdeling dwingt tot een eenzijdig gebruik van zijn vermogens. De relaties tussen de groepen nemen de vorm van ruil en waar aan. Het onderscheid tussen hoofd- en handarbeider treedt op. Wel wordt, door de voortschrijdende beheersing van de natuur, deze niet meer als een vreemde macht ervaren, maar daarvoor in de plaats ervaart de mens nu het maatschappelijke bestel als een bovenmenselijke, vreemde macht, door de intellectueel (hoofdarbeider) nu geïnterpreteerd als uiting van de wil der goddelijke voorzienigheid, die de gang der geschiedenis bepaalt. Zo raakt de mens vervreemd van zichzelf; zijn eigen werk is hier geobjectiveerd tot een vreemde, hem beheersende macht. De doorbreking van deze zelfvervreemding, van deze maatschappelijke orde, die de derde phase inluidt, geschiedt nu door het proletariaat.

De scherpste vorm van deze tweede, antithetische phase is nl. die van het kapitalisme: de arbeidsverdeling en de daarmede gepaard gaande bezitsverdeling heeft hier geleid tot de scherpe tegenstelling van vnl. twee klassen: de proletariër en de kapitalist. De proletariër, zonder productiemiddelen, totaal afhankelijk daardoor van de kapitalist, betaald met een loon dat slechts het voortbestaan van zijn arbeidskracht verzekert; de kapitalist in het bezit van de productiemiddelen, de „meerwaarde” kapitaliserend, daar de concurrentie hem dwingt tot voortdurende uitbreiding en centralisatie. In de onmenselijke toestand van de proletariër is het onmenselijk karakter van geheel deze phase nu manifest geworden. Hij is het protest tegen deze toestand en kan, door de concentratie van de arbeidskrachten in de industriecentra, dit protest nu daadwerkelijk in de revolutie uiten.

In de derde phase (zgn. synthese) zal de samenleving zo geordend zijn dat ieder zich volledig als mens zal kunnen realiseren. De productiemiddelen zijn nu in handen van de gemeenschap zelf, niet meer in die van een aparte groep, de arbeidsverdeling kan nu niet meer tot afhankelijkheidsverhoudingen leiden, de gemeenschap geeft ieder de gelegenheid het werk te verrichten dat een volledige ontplooiing van zijn vermogens mogelijk maakt. De mens ervaart hier noch de natuur noch de samenleving meer als een vreemde macht, is tot zichzelf gekomen, autonoom geworden. De godsdienst wordt overbodig; alle verhoudingen zijn menselijke verhoudingen geworden. Op hogere, redelijke wijze is hier aanwezig wat in de eerste phase op primitieve, natuurlijke wijze, in de tweede phase op ontwikkelde, onnatuurlijke wijze bestond. De verdere gang der geschiedenis zal niet meer in de vorm van tegenstellingen plaatsvinden, een voortschrijdende beheersing van de natuurkrachten en humanisering van de onderlinge relaties zullen haar vormen zijn.

De Marxistische theoretici na Marx zijn meer de nadruk gaan leggen op het antithetische karakter van de geschiedenis, wat voor Marx slechts typerend was voor haar tweede phase, en hebben bovendien dit antithetische karakter als kenmerkend voor de totale werkelijkheid naar voren gebracht; zij zijn daardoor in staat gesteld om de wezensverschillen tussen materie, leven en geest als uitingsvormen van het dialectische grondkarakter der werkelijkheid te vatten. j. H.