Katholicisme encyclopedie

Prof. dr. J.C. Groot (1955)

Gepubliceerd op 02-01-2020

HEBREEUWSE TAAL

betekenis & definitie

was de spreek- en schrijftaal der oude Israëlieten, die nu in de staat Israël weer tot de omgangstaal en de taal van de nieuwe letterkunde is geworden. Het overgrote deel van het O.T. is in het Hebreeuws geschreven.

Dit Hebreeuws is met zijn levendige en concrete beeldspraak en zijn rhythme, dat de verzen in gelijke cadanzen doet vloeien, een der meest welluidende talen. Het behoort tot de N.W. groep van de Semietische talen.

Deze grote taalfamilie valt uiteen in een Oostelijke (het Babylonisch-Assyrisch of Akkadisch) en een Westelijke groep en deze wederom in een Z.W. (het Arabisch en het Ethiopisch) en een N.W. groep (het Kanaänees en het Aramees of Syrisch). Hiervan omvat de Kanaänese de volgende dialecten: het Oegarietisch (zie Ras Sjamra), het ZuidKanaänees (zie Amarnabrieven), het Phoenicisch of Punisch, het Moabietisch en vooral het Hebreeuws.

Deze benaming voor de taal van het O.T. wordt voor het eerst in de inleiding tot de Griekse vertaling van het boek Ecclesiasticus aangetroffen. Te voren wordt zij in het O.T. aangeduid als,,de taal van Kanaän” of als „Judees” en later bij voorkeur als de „heilige taal”, terwijl door „Hebreeuws” in het N.T. de Arameese volkstaal pleegt te worden aangeduid.

Buiten het O.T. kennen we de taal der oude Israëlieten slechts door enkele inscripties, waarvan de meest bekende (van omstreeks 700 v. Chr.) in de kanaalschacht van de waterleiding te Siloë werden teruggevonden; voorts een soort kalender, opgedolven te Gezer, de ostraca (scherven met inkt beschreven) uit Lachisj (587 v.

Chr.) en tal van namen op zegels, munten, stempels en gewichten. Deze oudste Hebreeuwse documenten zijn geschreven in het zgn.

Kanaänietisch schrifttype. Daarna (volgens de traditie na de ballingschap) komt een Aramees type van schrijven op, het zgn. kwadraatschrift.

De zeer belangrijke boekrollen van Ain-Fasjka zijn in dit schrift geschreven.De oorsprong der Hebreeuwse taal zal samenhangen met de intocht in Kanaän. In ieder geval heeft dit oud-Hebreeuws in de eeuwen daarna natuurlijk groei en ontwikkeling gekend, en ook dialectische verschillen, die evenwel vervaagd zijn (vgl. bijv. Sjibboleth — sibboleth, Recht. 11 : 5 vv.). Als de laatste klassieke bloeitijd der oud-Hebreeuwse letterkunde kan men de periode tussen 750 en 620 v. Chr. beschouwen. Daarna werd het Hebreeuws als volkstaal hoe langer hoe meer verdrongen door het West-Aramees.

Het Middel-Hebreeuws heeft zich als taal van de Misjna en van de synagoge ondanks de sterke Aramese invloeden gehandhaafd en in de Middeleeuwen (12de en 13de eeuw) ook in de poëzie een nieuwe bloei beleefd. Bewonderenswaardig is de vlucht die de Nieuw-Hebreeuwse taal- en letterkunde binnen weinige tientallen jaren onder Zionistische invloed heeft genomen. D. L. B.