Katholicisme encyclopedie

Prof. dr. J.C. Groot (1955)

Gepubliceerd op 02-01-2020

DEMOCRATIE

betekenis & definitie

betekent letterlijk: volksheerschappij. Men onderscheide democratie van volkssouvereiniteit.

De volkssouvereiniteit der gangbare katholieke maatschappij-leer heeft met staatsvorm en dus met democratie niets uitstaande. Zij betekent, dat rechtsvorming en ordening op het algemeen welzijn allereerst toekomen aan de menselijke gemeenschap en speciaal dat hierin de legitimatie van het overheidsgezag besloten ligt.

Sommige katholieke auteurs huldigen hiernaast een opvatting van volkssouvereiniteit, volgens welke de democratie de enig juiste overheidsconstitutie is voor een politiek-rijp volk; monarchie en aristocratie worden aldus vergeleken met de vaderlijke macht, welke eindigt, zodra het kind rechtens zijn wil zelf kan bepalen. Deze vergelijking lijkt juist voor het koloniale gezag.

Voor de eigen constitutie van een volk gaat zij te ver. Dat democratische instellingen toekomen aan een politiek-rijp volk betekent niet, dat het democratische beginsel ook het énige constitutionele beginsel dient te zijn.

In het verleden is veelal ook voor politiek-rijpe volkeren de gemengde staatsvorm, in welke óók aan monarchie en aristocratie eigen constitutioneel recht ten opzichte van het overheidsbeleid toekomt, geprefereerd.Voorkeur voor een gemengde constitutie gold de twee vormen van democratie, welke vóór de opkomst van de moderne democratie gangbaar waren: de directe en de standendemocratie.

De directe democratie vindt men in het antieke Athene: men vindt haar thans nog in de Landsgemeinde van enkele Zwitserse kantons en in de Gemeindeversammlung van een groot aantal Zwitserse gemeenten; het overheidsgezag berust in het ter volksvergadering lijfelijk presente volk, dat ter plaatse — zonder geheime stemming — beslist. Wil zulk een volksvergadering niet ten prooi vallen aan jaloezie, rancune, intolerantie tegenover het ongelijke en het vreemde, aan massapsychose en demagogie, dan moet zij in allerlei opzichten onderworpen zijn aan een vaste staatsrechtelijke orde; doch in een zuivere democratie van het directe type is dit vaak een onoplosbare moeilijkheid gebleken. Vandaar de grote scepsis in de klassieke staatsleer der Oudheid tegenover de zuivere democratie. De standendemocratie bestond in de Middeleeuwen, soms tot aan het eind van het ancien régime, in een aantal republieken en steden, waar de corporaties (vakverenigingen) der lagere standen de alleenheerschappij van het patriciaat terzijde hadden geschoven, bijv. in Italië, in Vlaanderen en Brabant en in Genève. Tegenover dergelijke tegenstellingen tussen een aristocratie en „volk” zocht men de oplossing in een gemengde staatsvorm, ten einde te ontkomen aan een radicaal klasse-regime.

Op grondslag der corporatieve orde der middeleeuwse samenleving waren de toenmalige vertegenwoordigende lichamen opgetrokken: het Engelse parlement, de Staten in de Nederlanden, de Spaanse Cortes enz. De volksvertegenwoordigers waren gebonden aan de instructies van hun mandanten. De Engelse koningen en daarna het parlement zelf hebben langzamerhand deze band tussen vertegenwoordigers en vertegenwoordigde corporatie losgemaakt. Het parlement werd toen beschouwd als de representatie van het Engelse volk; in de 18de eeuw was zulks geldend recht en zo is de moderne vorm van volksvertegenwoordiging geboren. Overheidsconstitutie en sociale constitutie zijn formeel gescheiden. De maatschappelijke ongelijkheden, bindingen en geledingen worden formeel uitgeschakeld in de politieke vrijheid en gelijkheid en in het geheim der verkiezingen. Op deze grondslag zijn de hedendaagse democratieën opgetrokken; het algemeen kiesrecht is de logische consequentie van de doorgevoerde scheiding tussen politieke en sociale constitutie.

Er zijn verschillende typen der moderne democratie:

1. Het presidentiële systeem (V.S.), waarin executieve en legislatieve gelijkelijk op verkiezingen steunen en institutioneel gescheiden zijn; het „kabinet” is slechts aan de president verantwoordelijk; de legislatieve macht berust bij het Congres, behoudens het veto-recht van de president.
2. Het kabinet-systeem (Brits staatsrecht), waarin de leider der meerderheidspartij als kabinetsformateur optreedt, het door hem gevormde kabinet de vaste steun heeft van de meerderheid van het parlement, en de kiezers op gezette tijden de keus hebben de macht te laten aan de regeringspartij of te brengen bij de oppositie; de verantwoordelijkheid van het kabinet betreft als regel niet het voortbestaan van het kabinet.
3. Het régime d’assemblee mét politieke verantwoordelijkheid van regering aan parlement (vaak het continentale staatsrecht), waarin het parlement een meerderheid moet vormen, opdat een kabinet tot stand worde gebracht en in stand blijve; de politieke verantwoordelijkheid betreft hier rechtstreeks het voortbestaan van het kabinet; dit type vertoont vaak de zwakste kanten van de democratie.
4. Het régime d'assemblée zónder politieke verantwoordelijkheid van regering aan parlement (Zwitsers stelsel), waarin het parlement weliswaar de regering tot stand brengt, alsook de regering in haar beleid afhankelijk blijft van het parlement, zodat in geval van conflict de zittende regering als regel uitvoert wat het parlement besluit; politieke verantwoordelijkheid echter, welke het voortbestaan van de regering raakt, ontbreekt; de spanningsverhouding, die elders bestaat, hetzij tussen regering en volksvertegenwoordiging, hetzij tussen regeringspartij en oppositie, wordt in Zwitserland gezocht in veelvuldige referenda.

Wat de houding der Katholieke Kerk betreft ten opzichte van de moderne democratie worde opgemerkt, dat de Kerk zelf met betrekking tot de staatsvormen generlei voorkeur heeft. Anderzijds stelt paus Pius XII in zijn Kerstrede van 1944, dat het voor Katholieken niet verboden is zelf voorkeur te koesteren „voor een staatsinrichting van een gematigd democratisch karakter”. Tevens noemt hij twee gunstige kenmerken ener gezonde democratie: „het uiten van een eigen mening over de plichten en offers die worden opgelegd; niet gedwongen te worden om te gehoorzamen zonder gehoord te zijn”.

De politieke democratie is uiteraard evengoed als elke andere overheid onderworpen aan de objectieve, op ’s mensen levensdoel gerichte, aard van het algemeen welzijn. Beslissend is de dienstbaarheid van de overheidsordening aan de christelijke zelfordening in de samenleving. Hiermee onverenigbaar ware het streven naar een zgn. democratische maatschappij, gekenmerkt door geestelijk ongebonden vrijheid en georganiseerde gelijkheid. Deze vrijheid verwordt tot de pretentie, dat de menselijke geest bron zou zijn van waarheid, goedheid en recht; in de encycliek Libertas van paus Leo XIII is een dergelijke vrijheidsopvatting veroordeeld. Paus Pius XII waarschuwde in zijn genoemde Kerstrede tegen het overbrengen van de politieke gelijkheid naar de sociale constitutie: ,,De gelijkheid ontaardt in een mechanische vervlakking, in een éénkleurige uniformiteit. Het gevoel van de ware eer, de persoonlijke activiteit, de eerbied voor de traditie, de waardigheid, in één woord: al datgene wat aan het leven zijn waarde schenkt, wordt stuk voor stuk vervalst en verstrooid”.

De term sociale of christelijke democratie is o.a. door paus Leo XIII (Graves de communi re) gebezigd voor een sociale constitutie, in welke de consequenties der ware volkssouvereiniteit (subsidiariteitsbeginsel) worden gehandhaafd ook door en voor de arbeidersstand. In deze termen wordt uitgedrukt, dat het onchristelijk en onrechtmatig is, de arbeiders hoofdzakelijk slechts te beschouwen als middelen in de ordening der aardse goederen tot het heil der mensheid. De paus waarschuwt er tegen, de sociale of christelijke democratie te verstaan als een egalitaire sociale constitutie; het onderscheid tussen de standen is, naar bijv. diezelfde encycliek zegt, „ongetwijfeld iets natuurlijks voor een welingerichte maatschappij".

Heden ten dage worden de termen sociale democratie en volksdemocratie wel gebezigd om de organisatie van een egalitaire sociale constitutie aan te duiden. Deze maatschappijstructuur doet de menselijke bronnen ener christelijke beschaving opdrogen door de beschaving in de ban te zetten der uitwendige mogelijkheden en door de ongelijke menselijke zelfordening en gezinsopvoeding zoveel mogelijk uit te schakelen. De christelijke gelijkheid omspant alle ongelijkheden naar tijd en plaats, naar geest en lichaam of uitwendige mogelijkheden en de christelijke overheid heeft zonder twijfel de taak de christelijke gelijkheid levend te houden en te handhaven te midden der aardse ongelijkheden. De secularisering dezer gelijkheidsgedachte echter vergiftigt staat en maatschappij. F. D.