Katholicisme encyclopedie

Prof. dr. J.C. Groot (1955)

Gepubliceerd op 02-01-2020

CHRISTEN

betekenis & definitie

Nederlands voor het Gr. Christianos, is de naam, die men te Antiochië voor het eerst gaf aan de volgelingen van Jesus Christus (Hand. ii : 26).

De naam komt zeker niet van de Joden, die er de titel Christus te zeer in hoorden en spraken van Nazareeërs. De Christenen zelf spraken elkaar veeleer aan met „broeders, heiligen, leerlingen” enz.

De oorsprong ligt eerder in de heidense politieke wereld, die de nieuwe beweging daarmee typeerde als een partij onder aanvoering van een man, die de eigennaam Christus (soms verwisseld met Chrestos) droeg (vgl. Hand. 26 : 28).

Wel namen de gelovigen deze naam later over (1 Petr. 4 : 16), omdat zij er de uitdrukking in zagen van hun behoren aan Christus en van hun zalving met de Geest van de Gezalfde des Heren (zie Christus).CHRISTENDOM ook dit woord het eerst in Antiochië, bij Ignatius (ca. 110) — bedoelt het objectieve geheel aan te duiden van de in Christus geopenbaarde en door zijn Geest in de gemeenschap der Kerk geschonken verhouding tussen God en mens. Zijn inhoud is niet als bij een systeem omlijnbaar (ofschoon wel dogmatisch uitzegbaar), doch verwerkelijkt zich in een historisch gebeuren, dat gericht staat op de eschatologische voleinding. De Katholiek beaamt in geloof deze heilsgeschiedenis als het absolute en definitieve heilshandelen Gods, waarbinnen het Christendom in een homogene evolutie zichzelf blijft. De „neutrale” buitenstaander daarentegen ziet het Christendom enkel in zijn verschijningsvorm naast de andere wereldgodsdiensten en zelf in groepen verdeeld (voor statistische gegevens zie Comp., hfdst. 4; zie ook Eenheid van godsdienst). Het spraakgebruik in Nederland (niet in België) heeft de naam „christen”, „christelijk” enz. speciaal gereserveerd voor reformatorische verschijningsvormen van een „verscheurd Christendom". Dogmatisch geldt daarentegen, dat alleen de CHRISTENHEID gespleten mag heten en wel doordat groepen uitvielen uit de eenheid der Kerk, welke bewaard bleef (zie Oecumenische beweging).

Historisch staat deze splijting tegenover de éne christenheid, die het middeleeuwse Westerse Europa kenmerkt in zijn eenheid van geloof en christelijke cultuur. Het heimwee naar een ongedeelde christenheid mag ons echter niet blind maken voor de historische begrenzingen der middeleeuwse conceptie (haar sacraal-clericaal en haar ,,Westers” karakter met name). Wel moge het ons inspireren tot een oecumenische activiteit in dienst van de christelijke eenheid en tot een opnieuw doordringen van onze beschaving met christelijke bezieling en vormgeving.

CHRISTELIJK moet daarbij alles heten, wat wezenlijk behoort bij Christus en zijn Kerk; in een ruimere en analoge zin al wat door de Geest van Christus geïnspireerd en aan Hem genormeerd is. Het christendom werkt immers vormgevend in op de menselijke beschaving, welke het aantreft en nodig heeft. Vandaar de zorg voor een christelijke cultuur, kunst, wijsbegeerte, staat en maatschappij (zie Kerk en staat; Wereld). Het praedicaat „christelijk” garandeert echter nog niet de werkelijkheid; het objectieve christelijke program nog niet de subjectieve christelijke bezieling. Hetzelfde geldt ook omgekeerd. De openheid der ware katholiciteit zal trachten alles te beamen, waarin schepselgoedheid of heilsgenade haar tegemoet treedt.

Wie mag men na dit alles thans CHRISTEN heten? De Wereldraad van Kerken bindt de naam aan de erkenning van Christus als „onze God en Zaligmaker”. De Katholiek zal de — bewuste of meer onbewuste — ingroei in Christus, zoals Hij zich in zijn éne Kerk openbaart, als maatstaf gebruiken. Het Doopsel lijft objectief in Christus in en maakt iemand ook juridisch tot persoon in de Kerk. De geloofsovergave aan de Heer betekent voor het gelovend subject een „in Christus” gesteld worden. Deze norm vormt in haar twee-eenheid een maatstaf om de verschillende gradaties in het christen-zijn te onderkennen. J. v. D./J. w.