Katholicisme encyclopedie

Prof. dr. J.C. Groot (1955)

Gepubliceerd op 02-01-2020

BEGEERTE

betekenis & definitie

is een hevig verlangen, dat voortkomt uit de natuurstreving van psychische wezens, met name van de mens. Ze is in zichzelf een teken dat hetgeen ze nastreeft een natuurlijk goed voor de mens is: de begeerte wortelt in de fundamentele neiging tot het natuurlijke goed (de liefde, verstaan als „liefde van begeerte”, amor concupiscentiae).

Ze ontstaat wanneer het goed, dat de mens moet vervolmaken, afwezig is. Bij vervulling der begeerte treedt daarom een gevoel op van ontspanning en bevrediging (lust, of in de hogere vormen: vreugde).

Ofschoon het woord begeerte ook in verband met geestelijke goederen (zoals waarheid, gerechtigheid) kan worden aangewend (bijv. wijsbegeerte), wordt het toch voornamelijk gereserveerd voor instinctmatige verlangens naar bezit van het tastbare en zichtbare: begeerte naar zinnelijk genot, naar geld en vermogen, naar macht en aanzien.Daaruit is het te verstaan dat in de samenhang van i Jo. 2 : 17, waar gesproken wordt over de begeerlijkheid des vieses, de begeerlijkheid der ogen, de hovaardigheid des levens, het woord concupiscentia de zin krijgt van ongeregelde (en als zodanig zondige) begeerte (zie Gal. 5 :16 vv). Door de erfzonde immers is er een ongeordendheid ontstaan in het uit zichzelf niet verkeerde natuurlijke begeerteleven. De begeerte naar bevrediging door bezit van het tastbare en zichtbare is als zodanig niet zedelijk te veroordelen, ze is gericht op een natuurlijk goed. Ze moet dus ook niet uitgeroeid worden door apatheia of begeerteloosheid. Wel moet het lagere begeren door de hogere rede worden geordend, opgenomen in het hogere streefleven, tot integrerend bestanddeel gemaakt van de volkomen uitbloei der stoffelijk-geestelijke natuur van de mens, die ook sociaal is (gericht op de medemensen in de gemeenschap) en religieus (gericht op God).

Deze ordening van het begeerteleven is door de zonde verstoord, en kan slechts met de hulp van de „genezende genade” (gratia sanans) geleidelijk aan worden hersteld. Door het egoïsme is de begeerte teruggebogen op het subject in zijn zinnelijkheid, hebzucht en hoogmoed. Het weerom recht-buigen der begeerte is de taak van het zedelijke en godsdienstige leven, dat de zinnelijkheid ordent tot de rede, de enkeling tot de gemeenschap, de mens tot God. Dan wordt het kind Gods „vrij” in zedelijke en godsdienstige zin: geen slaaf meer, overgeleverd aan zijn instinctieve neigingen en driften.

Deze vrijheid betekent echter nooit een onderdrukken van de natuurlijke begeerten en lusten, doch een beheersen en harmonisch integreren, waardoor het lagere en funderende vegetatieve en sensitieve in de mens pas tot zichzelf, tot zijn zin en waarheid, komt (zie Ascese, Onthouding). j. p.