Katholicisme encyclopedie

Prof. dr. J.C. Groot (1955)

Gepubliceerd op 02-01-2020

ABT

betekenis & definitie

(van het Aramese abba, vader) was oorspronkelijk de naam van zeer in aanzien staande monniken. Later werd het de naam van de oversten van monniken, die in een gesloten gemeenschap in een klooster bijeen leefden.

Volgens de regel van Benedictus wordt de abt juist omdat hij de plaats van Christus bekleedt heer en abbas genoemd (c. 63). De titel is dan ook vooral in gebruik bij de Benedictijnen en de aftakkingen daarvan: Cisterciënsers en Trappisten.

In Ierland bezaten de abten tevens de bisschoppelijke waardigheid, terwijl elders, bijv. te Corbey en te Fulda, de abten als bisschoppen aan het hoofd van een diocees stonden. Ook kwam het voor, dat een abt, zonder enige geestelijke macht uit te oefenen, uitsluitend de inkomsten van een klooster genoot.

Zo is het te verklaren, dat in lutherse landen de titel abt bewaard bleef voor personen, die aan het hoofd stonden van een gesaeculariseerd klooster, of ook wel alleen als eretitel.