('zuigər) m. (–s; –tje)
I. Eig. hij die zuigt.
II. Metn.
1. orgaan om te zuigen : de – van een →: vlieg.
2. beweegbare cilinder in een toestel of machine die zich zuigend op en neer beweegt : de – van een →: brandspuit, een →: lokomotief, een →: pomp, een →: stoommachine.