v. [~ ziekte]
I. Eig. ziekelijke aandoening nl.
1. chronische ziekte: bleek-, geel-, slaapzucht.
2. opzwelling van een lichaamdseel door te grote afscheiding van vocht: (water)zucht in de benen hebben.
3. afscheiding van melk in de borsten van een zwangere vrouw.
II. [mede onder invloed van zoeken] Metf. ziekelijk overdreven, sterke begeerte, drang: naar vrijheid, zingenot; om te behagen; tot navolging, tot tegenspraak; baat-, behaag-, drank-, eer-, heb-, heers-, ik-, pronk-, zelfzucht. Syn. ➝ begeerte.