I. m. (-en; -je) [~ zuipen]
1. sterke uitademing met een zeker geruis vergezeld: een lozen, onderdrukken, slaken; met een diepe begon hij aan zijn werk; de brug der -en te Venetië. ➝ vloek.
2. Uitbr. tocht, trekking van de wind: daar stak een -je op; op de van de deur zitten.