Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

Gepubliceerd op 24-02-2020

zeven

betekenis & definitie

I. A. telw.

1. hoofdtelw. zes plus één; de wijzen van Griekenland. ➝ boek, gemak, mijl, muts, plaats, stad.
2. rangtelw. zevende: april.
B. (-en)
I. Eig.
1. zeven delen: iets in -en splitsen. ➝ mijl .
2. zeven personen: met ons -en.
3. zeven keren: hij deed het in -.
4. zeven uur: kom na -.

II. Metn. v. (-s)

1. cijfer zeven: twee -s naast elkaar; is een heilig getal.
2. kaart met zeven eenheden: een in het kaartspel uitspelen.
3. kaars van zeven in een pond.
C. (zeefde, heeft gezeefd) ziften.