I. aanwijzend vrnw. (zelve )
1. in eigen persoon: ik heb het geschreven; de rektor -; hij moet komen; de koningin zal komen; ken u - of u zelve; de man - of de man heeft het mij verteld; om mijns, zijns, haars -s wil; van zichzelf of van zich zelve vallen, in zwijm vallen. ➝ vanzelf.
2. doet achter een zaaknaam, die zaak beter uitkomen: hij was de beleefdheid - of zelve.
Opm. Zelf blijft gewoonlijk onverbogen; het kan echter ook de verbuiging der zwakke adjektieven volgen. Ikzelf, hijzelf enz. worden vaak als één woord gevoeld en ook geschreven.
II. v. Eert. salie: is het beste kruid, betekent msch. het best is zelf te doen, wat men zelf doen kan.