v. (-en)
I. Eig. het zegenen.
II. Metn.
1. zegenwens.
2. gunst, geluk, voorspoed: -en van de linkerhand [zegeningen van materiële, mindere aard], spijs en drank waarop men onthaald wordt of [zegeningen, die schijnbaar rampen zijn] beproevingen.
3. weldaad: God overlaadt ons met -en.
4. gezegende gedachtenis: zijn naam zal in blijven.