I. ('wach) m. [< wagen] waagstuk: dat is een hele -.
II. (wa:ch) v. (wagen) [< wegen]
1. Eig. toestel om te wegen: iets op de leggen; in de houden, in twijfel laten; Romeinse -, unster.
2. Metn. gebouw waar van overheidswege goederen gewogen worden: stadswaag.