('vordəring) v. (-en) het → vorderen nl.
1. (I) vooruitgang : -en maken.
2. (II 1) eis vooral in rechte : een ten laste van iemand hebben ; schuldvordering; incidentele -, tussenkomende vordering gedurende de loop van een proces; primaire -, wat in de eerste plaats gevorderd moet worden of vordering die vóór andere voldaan moet worden.