(vo:r'bij) (ging voorbij, is voorbijgegaan)
1. gaan langs en verder, passeren: iemands huis -; iets, een gelegenheid laten -, ongebruikt laten; in het -, terloops. →: dominee, huis, neus, stilzwijgen.
2. niet in aanmerking nemen : iemand bij een benoeming -.