(vər'za:kən) (verzaakte, heeft verzaakt) [~ zaak]
1. afvallig worden van : zijn geloof Syn. → afzweren.
2. zich afkeren van : de duivel, een vriend -; (aan) de zonde -.
3. niet spelen : troef, kleur in het kaartspel.
4. niet nakomen: zijn plicht-,