(vər'bijtən) (verbeet, verbeten)
I. (heeft)
1. verkeerd, op zijn tong bijten : hij heeft zich verbeten.
2. (door op de lippen te bijten) inhouden, onderdrukken : zijn pijn -.
3. zich -, zich met moeite inhouden : zich van woede, van ’t lachen -.
II. (is) door een bijtende stof bederven : door kalk -.